Column | Niet vervelend

Ellen Deckwitz

Gisteren had ik een aaneenschakeling van stemmingen die zo dominant waren dat ze mijn hele dag dreigden te verpesten. Een echte aanleiding was er niet, al zal het niet hebben geholpen dat ik een zeer drukke periode achter de rug heb waarbij de takenlijstjes langer waren dan een rol behangpapier. Hoe dan ook, bij het ontwaken was de wereld opeens grauw en vond ik alles zielig. Een hondje op straat, een opa op een bankje, een uitgedroogde boom in het plantsoen, ik kreeg er allemaal medelijden mee. Ik vermoedde dat Rutger Kopland in eenzelfde stemming verkeerde toen hij Jonge Sla schreef, het gedicht waarin hij helemaal stukgaat als hij pas geplante sla ziet. Zo weerloos en slap, zo kwetsbaar in hun „vochtige bedjes”, geen idee nog hebben dat hen waarschijnlijk een tragisch einde als salade of, nog erger, als garnering te wachten staat.

Op een zeker moment zag ik een brievenbus waaruit een envelop stak, alsof de klep het arme poststuk ieder moment kon verzwelgen, werd ik overspoeld door treurnis en toen was ik er helemaal klaar mee. Een van mijn ooms roept altijd dat je bij een vervelende bui niet positief moet gaan denken maar gewoon positief moet gaan doen en zo begon ik maar mijn mailachterstand weg te werken. Het hielp meteen, de sipte maakte plaats voor chagrijn, en het duurde niet lang voor ik alles in plaats van sneu, irritant vond. Hoogtepunt was een bericht van mijn energieleverancier waar ik niets van begreep. Grauwend pakte ik de telefoon.

Bij het ontwaken was de wereld opeens grauw en vond ik alles zielig

Na een halfuur aan wachtmuziekjes (stemming inmiddels nucleair) kreeg ik een medewerker aan de lijn die totaal niet van zijn stuk raakte door mijn geagiteerde toon en kalm antwoord gaf op alles wat ik op hem afvuurde. „Bedankt,” bromde ik na afloop, „voor je hulp én je geduld. Ik hoop dat je die berg vragen niet vervelend vond.”

„Joh,” zei hij, „ik vind dingen nooit vervelend. Als je dat wel doet, word je niet oud.”

En dat vormde het kantelpunt. Ik besefte dat ik al die uren meer last had gehad van mijn mening over mijn buien, dan van de buien zelf. Alleen al het hébben van een mening zorgde voor onrust, wat de stemming alleen maar in intensiteit deed toenemen. De rest van de dag probeerde ik mijn gemoed, dat inmiddels van sip en korzelig naar lethargisch was gegaan, gewoon te maar verdragen. Even geen mening hebben, zei ik tegen mezelf. Dat is goed voor je gezondheid.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.