Column | Niet verplegen

Ellen Deckwitz

Het enige kind van mijn jeugdvriend M. is gaan studeren en bivakkeert sinds vorige week voor een schandalig bedrag in een Groningse keukenla. Getuige de foto’s beleeft de jongen de tijd van zijn leven, maar zijn vader heeft het er maar zwaar mee. Dinsdag bezocht ik M. Sip toonde hij me de oude kamer van zijn zoon. Het bed was weg, er stond alleen nog een klein bureautje en een plastic krat met wat lego, zwemdiploma’s, een hoodie en enkele Men’s Health-tijdschriften erin.

„Ach, Bertje, die is hij vergeten mee te nemen”, zei M., en pakte een afgekloven stuk pluche, waarvan het onduidelijk was wat het ooit had moeten voorstellen, op van het bureau.

„Wat ga je met zijn kamer doen nu hij de deur uit is?”

„Misschien laat ik de boel wel gewoon zo. Om nog even te kunnen doen alsof.”

„Om te kunnen doen alsof wat?”

„Weet ik veel. Dat de tijd niet bestaat ofzo.”

„Hij is niet dood hè”, zei ik en sleepte hem de kamer uit. Waar andere mensen een gat in de lucht zouden springen wanneer ze het huis weer voor zichzelf hebben, had M. binnen zes dagen een fikse post-partumdepressie te pakken.

Beneden aan de keukentafel maakten we een plan: we zouden de oude kamer van zijn zoon in een studeervertrek veranderen, altijd handig als hij een weekendje thuis kwam. We fietsten naar de bouwmarkt voor verf en rollers, dekten het meubilair af en begonnen het behang, dat er al sinds 2004 hing, van de muur te scheuren.

‘Hier!” riep M., terwijl hij strook na strook eraf rukte. „En daar!” Nou ja, dacht ik, terwijl hij de muur te lijf ging, hij kon zich tenminste even afreageren. Ik begreep hem ook wel, het is ook verwarrend dat we in een wereld leven waarin de ene na de andere dag spoorloos lijkt op te lossen in het niets. Waarin wat gisteren nog een witblond jochie was met handjes als zeesterretjes, je nu de ene na de andere foto van zichzelf appt met een bierhelm op.

Steeds harder trok M. het behang van de muur. Hij had alweer wat kleur op zijn neus. Op een gegeven moment stopte hij even en keek me aan. Zijn ogen glommen. Aan zijn voeten lagen stapels behang, alsof hij net was verveld.

„Ik moet door”, zei hij.

„Jep”, zei ik.

„Bepaalde delen van het verleden moet je ook niet eindeloos gaan verplegen”, zei hij, en scheurde driftig verder.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.