Column | Minder arbeidsmigratie lukt niet? Met politieke wil kán het wel

Column Arbeidsmigratie kan best minder aantrekkelijk worden gemaakt, schrijft Marike Stellinga.

Illustratie Leonieke Fontijn

Er is te weinig Nederland voor onze economie. We proberen zoveel bedrijvigheid te proppen in een klein land dat burgers klagen. Er is veel werk maar weinig woonruimte. Slachterijen, distributiecentra en kassen draaien vaak op mensen uit Oost-Europa maar de huisvesting van die mensen knelt al jaren. Het gevolg: onveilige, overvolle woonruimtes.

Een op de tien inwoners van Den Haag is een arbeidsmigrant, zei de wethouder Volkshuisvesting zondag in Nieuwsuur. Ze wonen vaak in kwetsbare, oude wijken. Dáár liggen de lasten van de glastuinbouw in het Westland volgens hem, niet bij de bedrijven. „Geen bed, dan ook geen business”, was zijn voorstel, een zin die demissionair CDA-minister Karien van Gennip eerder dit jaar ook uitsprak.

Het past bij wat de inspecteur-generaal van de Arbeidsinspectie vorig jaar constateerde: er is een verdienmodel waarin arbeid wordt benaderd als een bulkgoed. De nadelen ondervinden sommige arbeidsmigranten, die bepaald niet altijd goed behandeld worden. „Miserabele woonomstandigheden zullen eerder toe- dan afnemen.” En de samenleving, door grote druk op de woningmarkt en het onderwijs, aldus de inspectie.

Je kan Nederland zien als een economisch succes. Maar die bedrijvigheid stuit op allerhande grenzen: ecologische, ruimtelijke én leefbaarheidsgrenzen.

Zo ontstaat de opmerkelijke situatie dat de economie officieel in een lichte recessie zit, maar de arbeidsmarkt nog steeds gespannen is. Tegelijk blijven politieke partijen van alles beloven waar arbeidskracht moeilijk voor te vinden is (meer zorg, gratis kinderopvang). Terwijl zij óók van links tot rechts pleiten voor minder arbeidsmigratie. (Partijen met veel ondernemers in de achterban zoals VVD en BBB overigens wel minder ferm.)

Het aantal arbeidsmigranten is fors gestegen. Tussen 2006 en 2021 werd dat vier keer zo groot, rond de 800.000, volgens migratiehoogleraar Hein de Haas, auteur van het boek Hoe migratie echt werkt. Hij vindt dat het politieke debat over migratie vaker over arbeidsmigratie zou moeten gaan: dat is een grote groep.

Wat is de toegevoegde waarde van bedrijven die sterk leunen op lage lonen?

De lusten en lasten van die arbeidsmigratie zijn ongelijk verdeeld, zegt De Haas. De mensen die het minst verdienen merken de sociale gevolgen in hun wijken, terwijl vooral de mensen die al goed verdienen profiteren van de economische groei.

De grote vraag is: kán de overheid arbeidsmigratie eigenlijk wel beperken? Een groot deel van die migratie bestaat uit mensen uit EU-landen. En in de Europese Unie geldt vrij verkeer van personen. Maakt dat een nieuw kabinet dus machteloos? Nee. Al vele jaren concluderen deskundigen wat anders. Je kan Nederland best minder aantrekkelijk maken voor arbeidsmigratie. Als je dat wil. En precies daar zit het probleem, want de economische belangen zijn groot.

Zo komen er bijvoorbeeld ook arbeidsmigranten van buiten de EU. Vaak zijn dat kenniswerkers, die bijvoorbeeld bij chipmachinefabrikant ASML in Eindhoven werken. Daar kan een nieuw kabinet beperkingen aan stellen. Maar dat raakt een bedrijf als ASML, dat dan ook direct na de verkiezingen zijn zorgen uitsprak: er is onvoldoende Nederlands talent.

En ondanks het vrije verkeer van personen in de EU, kan Nederland wel degelijk minder aantrekkelijk worden voor bedrijven die op EU-arbeidsmigranten leunen. Namelijk door de regels rond werk strenger te maken, voor uitzendwerk en tijdelijk werk. Door het minimumloon te verhogen. Door van bedrijven te eisen dat ze behoorlijke huisvesting regelen. Door uitbuiting van arbeidsmigranten vaker op te sporen en te vervolgen. Door strenger te handhaven: een op de zeven uitzendbureaus overtreedt doelbewust de wet, zei de Arbeidsinspectie een jaar geleden in NRC.

„Het is een keuze geweest om – door soepele regelgeving en lakse handhaving – sectoren de ruimte te geven die alleen kunnen bestaan dankzij zeer goedkope arbeid,” schreef Pieter Hasekamp, directeur van het CPB vorig jaar in een opiniestuk. Wie minder arbeidsmigranten wil, hoeft niet naar Brussel, concludeerde de WRR begin 2020. Die kan de regels rond werk strenger maken.

Maar het werd in Nederland voor bedrijven juist veel aantrekkelijker arbeidsmigranten in te huren. „Voor meer grip op arbeidsmigratie is meer grip op je arbeidsmarkt nodig, een de-liberalisering de facto.” Kijk naar Japan, zegt De Haas. Daar is de arbeidsmigratie structureel lager en de arbeidsmarkt veel gereguleerder. Ook zeer belangrijk: het tegengaan van misstanden, uitbuiting en illegale arbeid. „De vraag is of politieke partijen dat echt willen. Voor bedrijven is de kans om vervolgd of beboet te worden echt laag. De economische belangen zijn groot.”

Maar ja, werpen bedrijven tegen, in deze sectoren wordt geld verdiend. Dat raak je dan ook deels kwijt, want Nederlanders zijn er niet om dit werk te doen. Daarom moeten we eerst praten over in wat voor samenleving we willen leven, wat voor economie we willen hebben, zegt De Haas. Het is een geluid dat ook onder economen klinkt. Wat is de toegevoegde waarde van bedrijven die sterk leunen op lage lonen? Zeker als ze ook grote nadelen hebben voor de samenleving?

Stel dat arbeid duurder wordt, uitbuiting vaker gestraft en arbeidsmigratie ingewikkelder. Dan staan de bedrijven die geraakt worden voor de keuze: automatiseren of hier krimpen. Laagproductieve sectoren zullen krimpen, schreef CPB-directeur Hasekamp. „Het wordt logischer om tomaten te importeren dan tomatenplukkers.” Is dat erg? Lijkt mij niet.

Ik voeg hier graag een morele vraag aan toe over wat voor land we willen zijn. We weten al jaren dat mensen uitgebuit worden in Nederland, slecht gehuisvest of slecht behandeld. Er zijn stapels adviezen en rapporten over geschreven, de politiek heeft al vaak beterschap beloofd. Maar er verandert pas echt wat, als iedereen, van gemeente tot kabinet en Tweede Kamer, van bedrijven tot uitzendbureaus, zijn verantwoordelijkheid neemt en er echt wat aan doet, óók als dat geld kost.