
Onlangs kwam mijn achternichtje logeren en omdat ze een paar dagen van huis zou zijn had ze een dokterstas aan crèmes, nachtmaskers en wenkbrauwserums meegenomen, alsof mijn huis een soort Tsjernobyl is waar je na één overnachting er meteen uitziet als Keith Bakker (en ja ik weet dat hij dood is).
Gefascineerd keek ik toe hoe ze zich ’s avonds overgaf aan ‘face-taping’: de TikTok-hype waarbij je een soort plakband plaatst op rimpelgevoelige ‘zones’. Daarnaast plakte ze op droge plekken stickers met voedende oliën, en over haar mond ging een grote pleister met groene thee extract.
„Wacht maar tot je mijn morning shed ziet”, murmelde ze.
De volgende ochtend, na het verwijderen van alle bandages (ik moest denken aan die keer toen mijn bidsprinkhaan Xena vervelde) was haar huid zo glad als de kont van een baby. Wat een resultaat kon zijn van alle tape, wonderolie en haar lithium gezichtsroller maar misschien ook gewoon lag aan het feit dat ze negentien is.
„Voorkomen is beter dan genezen”, zei ze.
„En wat wil je precies voorkomen?” vroeg ik, waarna ze haar blik beledigend traag over mijn hoofd liet gaan.
Omdat ik stam uit een tijd waarin de enige zonbescherming frituurvet was besloot ik om haar methode een kans te geven. Ze tapete mijn voorhoofd, smeerde mijn wangen in met brandwondenzalf en belegde mijn wallen met caffeïne-pads. Daaroverheen spande ze een Koreaans collageenmasker dat voelde alsof ik met mijn gezicht in een emmer behanglijm was gevallen.
Toen ze sliep zocht ik op mijn telefoon naar de wetenschappelijke onderbouwing deze mummificatie. Die vond ik niet, wel kwam ik artikelen tegen over de opkomst van dermorexia, een obsessie met hoe de huid eruitziet, waar vooral meisjes aan lijden. Wat begint als een onschuldige schoonheidsroutine blijkt makkelijk te kunnen omslaan in een vorm van obsessief-compulsief gedrag.
Ergens leek het me het een begrijpelijke ontwikkeling. Steeds meer jonge vrouwen voelen zich, dankzij de gekke wereld waarin ze zich bevinden, machteloos en onveilig. Die avondlijke momenten voor de spiegel vormen misschien een kleine afleiding van de waan van de dag. Tot de kleine afleiding natuurlijk verandert in een reeks dwanghandelingen en zo een nieuwe bron van onrust wordt.
Toen mijn nichtje de volgende dag mijn gezicht uitpakte (en dankzij de kleefkracht van de pleisters het ook onbedoeld onthaarde) deelde ik mijn bezorgdheid over alle tijd en aandacht die ze in haar uiterlijk stak.
„Ik wil er gewoon goed uitzien”, zei ze.
„En dan?” vroeg ik.
„En dan wat?”
„Nou, wat ga je doen als je er goed uitziet? Wat zijn je plannen daarna?”
Ze mompelde dat ik stil moest blijven zitten, ze was nog niet klaar, trok
met vinnige rukjes de resterende maskers van me af.
Ellen Deckwitz schrijft elke week op deze plek een column.
