‘Is dit een grap?” pruttelt een bezoeker. Nee, geen grap, antwoordt de suppoost. De zaal lijkt leeg en niet ingericht maar in de onopvallende platte vitrines zijn schetsjes te vinden of een rijtje latjes. En altijd liggen er kaartjes in met hoofdletterloze zinnetjes. walk six m in the direction of tokyo (1971) bijvoorbeeld. Iedereen kan dat daadwerkelijk doen. Of in gedachten, dat kan ook.
Dit is werk van stanley brouwn (ook hoofdletterloos). Die legde nooit iets uit, en ook interpretatie was verboden. Kijk nou maar. En denk een beetje. brouwn had het over feiten: elf keer zet hij een stap en elf keer is die net anders van lengte. Van esthetiek moest hij niets hebben. Snap ik. Die vertroebelt, die kun je niet meten
En dan zie ik zijn werkruimte, uit 1997. Een houten huisvorm die tussen zijn muren vangt hoe hij heet: ruimte. Binnen hangt een zachtlichtend peertje aan het plafond. En ik wil de pret niet drukken, maar door dat gloeilampje vind ik dit huis mooi. Het is of de schoonheid een doek over brouwns kooitje gooit. Hou je stil, we genieten.
Het is of de schoonheid een doek over brouwns kooitje gooit. Hou je stil, we genieten
Aan de Amsterdamse Koninginneweg provoceert Galerie Eenwerk met een bunker van glas en bazalt de rustiek krullende, 19de-eeuwse gevels er omheen. Strak is de bedoeling van architect Barend Koolhaas, mooi het resultaat.
Ik kom er graag, en nu was ik er een beetje grager. Want nu biedt Eenwerk een magische expositie, nog ontstaan onder de hand van Julius Vermeulen, het recent zo verschrikkelijk ontijdig gestorven brein van Eenwerk. Hij koos voor de brille van kleine kleren. De jassen, jurken, vesten hangen aan de muren. Ze zijn niet voor kabouters, niet voor poppen. Niemand zal ze dragen.
Meta Struycken maakte ze. Haar naam roept associaties op met couture, met mode, maar dit zijn geen creaties maar creaturen, hier worden naald-en-draad-technieken bezongen die vergeten zijn maar niet lang geleden nog gewoon waren: verstellen, mazen, sokken stoppen. Een vetvlek verdween onder appliqué, een scheur achter borduursel. Dit is activistische kunst, het is Struyckens pleit tegen fast fashion – goedkoop gemaakt, goedkoop verkocht, niet wassen maar weggooien. Intens schadelijk voor het milieu, intens beledigend voor kleding. Struycken heeft het over respect, over liefde. Over mijn geliefde vest dat me jaren geleden op Oerol is ontstolen. Ik hoop nu maar dat de dief, die ik haat, er goed voor heeft gezorgd.
Het spannende is dat Meta Struycken het niet kon laten om schoonheid vast te pinnen. Ze borduurde de kleine witwollen mantel, met uit de zoom opkomend zonlicht. Ze kietelde een jurk met borduursel á la Japonaise. En klein is verfijnd. Het miniformaat bevordert de schoonheid. Ja, dat verduistert de gedachte van het werk, hetzelfde overkwam ook stanley brouwn. Schoonheidsdrift overvalt de besten. Ze kunnen het niet laten. En het is grandioos om dat te zien gebeuren.
‘Krank is het land dat de clown tot koning kroont.’ Het is de favoriete zin van toneelschrijver Jibbe Willems uit Koning Krump, zijn even epische als knotsgekke drama over een democratisch gekozen koning die zijn land naar de afgrond voert. „Ik hou enorm van het beitelen van kleine standbeeldjes in zinnen”, zegt de Arnhemse auteur, „maar vorm en inhoud moeten elkaar versterken, anders wordt het alleen maar mooischrijverij. Deze zin is tegelijk een soort motto, voor het stuk, over de toestand van de wereld.”
Mooi schrijven, barok schrijven kan Jibbe Willems als geen ander. Al twee decennia voorziet de als acteur opgeleide auteur theatermakers van zintuiglijke, geladen, poëtische en geestige taalwerken. Over een bundeling van veertien toneelstukken schreef NRC in 2021: „Zijn thema’s zijn universeel en tijdloos: hunkering, drift, personages die verweesd ronddolen en zich geborgen willen weten door een ander. Met humor en mededogen observeert hij de ploeterende mens.” Zijn productie is daarbij ongekend hoog, met soms wel zeven of acht teksten per seizoen – nieuw werk, maar ook vertalingen, bewerkingen en libretto’s.
Voor het Utrechtse gezelschap Het NUT schreef hij Koning Krump, dat komend weekend in première gaat, in regie van Greg Nottrot. Met Nottrot bedacht Willems (1977) zes jaar geleden al het idee voor een shakespeareaans koningsdrama rondom machthebbers, vertelt hij in een Utrechts café. „We vroegen ons af: ‘Wat zou een Richard III zijn met Sep Blatter van de FIFA? Een King Lear met Willem-Alexander en zijn dochters?”
Het moest gaan over ambitie, hoogmoed en de onvermijdelijke val. „Trump gaf ons veel inspiratie, omdat er ook veel andere shakespeareaanse elementen in hem samenkwamen: het volk dat in opstand komt, zijn familie-dynastie, de rijkdom, de valse beeldvorming.”
Wat zou een King Lear zijn met Willem-Alexander en zijn dochters?
Koning Krump was eigenlijk bedoeld voor 2020, maar werd dwarsgezeten door corona. Trump is nog niet van het toneel verdwenen, maar de vraag is of de man niet te weird is om satire over te maken. „Dat is de uitdaging”, zegt Willems. „Daarom besloten we er een sprookje van te maken. Dat biedt de mogelijkheid om het verhaal gekker en vreemder te laten zijn. Hoewel de actualiteit ons alsnog inhaalde. Er zat bijvoorbeeld een aanslag op Krump in het stuk. Dat werd realiteit. We hoefden alleen de wond maar een paar centimeter op te schuiven, naar het oor.”
Hoe schrijf je met de ambitie een shakespeareaans drama te scheppen?
„Bij shakespeareaans denk ik aan de taal. Aan taal die communiceert met een breed publiek, maar met poëzie en grootsheid in zich. Dat grootse zit in verwijzingen naar goden, mythen en bijbelse verhalen, en de poëzie in metaforen die soms aards, soms gezwollen zijn. Zowel de arbeider als de adel moet worden aangesproken. En het zit in de wisselwerking tussen kleine en grote thema’s, van stront tot het filosofische.
„Het stuk bevat veel referenties aan Shakespeare, aan Macbeth, Ophelia, King Lear, de vader van Hamlet. Je kan een bingokaart meenemen. Shakespeareaans is ook de vorm: vijf bedrijven, met van die terzijdes, waarin een personage direct het publiek aanspreekt.”
Het verhaal begint als Krump tot zijn verrassing tot koning wordt gekozen, zoals Trump in 2016 tot president werd gekozen. Daarna wordt alles anders dan wat er in de werkelijkheid gebeurde, al kregen bijna alle personages de naam van bestaande figuren rond Trump, maar dan geschreven met een ‘k’. Kelania (naar Trumps vrouw Melania), Kivanka (dochter Ivanka), Kared (naar Ivanka’s man Jared), en Billary Klinton (Hillary, en ook haar man Bill). Trump Junior bleef wel Junior. En Bannon, Trumps adviseur, heet nu Annon. Plaats van handeling is het mythische Kamerika.
Als kwade geest die Krump van alles influistert, is Annon de spil in het verhaal.
„Hij is een Jago-figuur – de man die in Othello liegt en bedriegt om zijn zin te krijgen. Hij is Hét Kwaad, of het kwaad in ons, een schaduwkant van onszelf. Zoals Junior uiteindelijk een onderdrukte lichtzijde van de mens is, Het Goede.”
Lees ook
De toneelschrijver is veronachtzaamd
Krump toont aanvankelijk veel zelfreflectie, anders dan Trump ooit deed. Wat is Krump voor man?
„Ik wilde hem niet inwisselbaar laten zijn met Trump. Krump is een man die naar erkenning, warmte en liefde zoekt. En daarin erg op mij lijkt. En misschien wel op ons allemaal. Tegelijk laat hij zich makkelijk meeslepen door zijn ego en zijn eigenbelang. In principe zou hij een goed mens kunnen zijn. Je gaat een tijdje met hem mee, tot er een punt komt waarop je je afvraagt of zijn denkbeelden nog wel oké zijn. Van die dubbelheid en verwarring hou ik.”
Krump is wat onnozel soms. Bijvoorbeeld als hij zegt: „Ik heb toch gezegd dat ik naar verzoening streef.” Die verzoening komt er niet van en dan is hij verbaasd.
„Daarin spiegel ik het politieke bedrijf. Bijvoorbeeld hoe leden van het kabinet een boodschap verkondigen zonder basis in de werkelijkheid. Het gaat over minister Faber en haar asielcrisis. Over BBB-standpunten, over stikstof en boeren uitkopen. En over Trump, die zegt dat immigranten katten en honden eten. Want het was toch op televisie? Ze verzinnen verhalen en zijn dan verbaasd dat de werkelijkheid anders uitpakt.
„Het is naïef, het is willen geloven dat je het goede doet, maar het is ook naar. Het is het afschuiven van je verantwoordelijkheden en weigeren te erkennen dat je fout zit.”
Kelania noemt Krump liefdevol een clown. Waarom?
„De clown fascineert me. Hij kan doodeng zijn én iemand die het leven van doodzieke kinderen lichter maakt. De clown, de nar, daagt de macht uit. Maar wat we zien in westerse democratieën is dat de clowns de macht krijgen en een kroon opzetten. Wat gebeurt er dan?
„De clown heeft altijd een alibi. Hij zegt: ‘Ik heb een mes en dat steek ik door je hart, maar ik ben maar een clown.’ Hij neemt nooit verantwoordelijkheid. Het gaat bij hem over ‘de ervaring’ van een crisis. Niet over wat er werkelijk speelt. Maar misschien hebben we het allemaal mis en zijn clowns het beste wat ons kan overkomen. Ik weet het ook niet.”
Na een rustige inzet ontspoort de voorstelling na de pauze volledig.
„Net als Shakespeare vergeten we het entertainment niet. Shakespeare schreef eens als regieaanwijzing: ‘Acteur gaat af, gevolgd door een beer.’ Dat werk. Hij voert vuurspuwers, jongleurs en muzikanten op. Wij hebben ook muzikanten, in de rol van vuilnismannen. Ze staan in de realiteit van de theaterzaal en halen grappen uit met het publiek, en stappen dan over naar de realiteit van de voorstelling.
„Ik wilde er veel moorden in, want dat is ook shakespeareaans. Via al die zich snel opvolgende gebeurtenissen moet het stuk in een stroomversnelling komen. Bij zo’n stuk van bijna drie uur heb je die dynamiek nodig.”
We moeten erkennen dat we allemaal klein, jaloers en boos kunnen zijn
Dit is de eerste productie van Het NUT voor de grote zaal. Geeft die zaal jou als schrijver meer mogelijkheden?
„Het is te gek om over een grote cast te beschikken, waardoor je scènes met elkaar kan versnijden. Ook al die ruimte die je kan benutten, met een groot decor, met torens, is gaaf.
„Maar die mogelijkheden kunnen ook negatief uitpakken, omdat het eng is dat je iets van jezelf verwacht, terwijl je niet weet of je het waar kan maken. Alsof met de ruimte ook de verwachtingen toenemen. Dan zit ik op mijn zolderkamer, waar ik schrijf, met het zweet in mijn handen.”
Volgens je vrouw ben je hard voor jezelf. Het is niet gauw goed.
De onstuitbaar pratende Willems valt even stil. „Het is streven of sterven. Alles wat ik schrijf is een poging. In mij zit een calvinist die zegt dat het allemaal ontoereikend is, niet genoeg.”
Ben je zo’n pessimist?
„Met mijn gezin ben ik heel gelukkig. Maar de romantiek van de duisternis heeft me altijd aangetrokken. Mensen zijn niet van nature geneigd tot het goede. We moeten erkennen dat we allemaal klein, jaloers en boos kunnen zijn. Het heeft mij jaren gekost om met mijn woede om te kunnen gaan. Die kon af en toe opvlammen. Woede kan een sterke motor voor je creativiteit zijn, maar als je die niet beheerst, dan vreet die je van binnenuit op.”
Waar was je zo woedend over?
„Ik zeg niet dat het terecht was, hè. Het is een emotie. Ik voelde woede en verdriet, omdat ik het moeilijk vind om in het leven mijn draai te vinden. Om steeds op mijn bek te gaan en weer op te krabbelen – al doe ik de meeste ellende mezelf aan. Daarom noem ik schrijven ook steeds een poging: dat proberen erken ik nu als een definitie van leven. Dat helpt heel erg. Als je het steeds maar goed wilt doen, dan ga je onderuit.”
Wat is er zo moeilijk aan het leven?
„Het is moeilijk, omdat het een oneerlijke, onvoorspelbare rotzooi is – vaak. En omdat het moeite kost om je staande te houden. Bijvoorbeeld als er mensen in je omgeving ziek worden en overlijden: daar kun je niks aan veranderen. Dan moet je dealen met een onverschillig, koud universum.
„Misschien ben ik daarom schrijver. Uiteindelijk is alles wat je schrijft vormgeving van wat je meemaakt en van wat je niet aankan. Men zegt wel eens dat schrijven geen therapie moet zijn. Maar jezus, wat is het dan wel?”
Volgens Greg Nottrot zou je wel gelovig willen zijn.
„Ik noem mezelf een atheïst die god mist. Het ritueel troost, dus ik ga graag naar de kerk. Als ik in Maastricht ben, brand ik altijd een kaarsje voor de moeder van mijn vrouw. Ga ik even bij Maria zitten. Lieg ik mezelf dan voor? Of zoek ik alleen warmte, licht, een gebaar? Veel mensen geloven daarin, dus misschien surf ik mee op dat vertrouwen.
„De mooie dingen die geloof belooft, vind ik in verhalen. Alle kunst is een vorm van empathie, van onderzoek naar hoe je moet leven. Niet met kant-en-klare oplossingen, maar via de omweg van confrontaties met iemand die je zelf niet bent. Hoe meer confrontaties, hoe breder het palet van menselijke ervaringen waar je van kan proeven.
„Willen geloven en het geloof tegelijk uitsluiten, levert een mooie contradictie op. De twijfel is altijd sterker. Die twijfel maakt het leven niet makkelijker, maar wel leefbaarder. Misschien.”
Koning Krump, door Het NUT. Première 5 oktober, Stadsschouwburg, Utrecht. Tournee t/m 14 november. Info: het-nut.nl
Lees ook
dit interview met Greg Nottrot: ‘Ik zou graag meer als Frank Masmeijer willen zijn’
‘Vaar uit tot je geen land meer ziet, en breng je boot tot zinken.” Als een componist maar één keer in de hele opera een personage laat spreken in plaats van zingen, doet hij dat niet voor niks. Na bijna tweeënhalf uur muziek raakt die zachte spreekstem plotseling aan de kern van Benjamin Brittens opera Peter Grimes. De gelijknamige hoofdpersoon, een outcast in een klein Engels vissersdorpje, wordt verteld dat hij maar beter kan verdwijnen: in deze gemeenschap is geen plaats voor hem.
„Deze opera laat goed zien hoe een roddel iemand kan vernietigen”, zegt de Tsjechische regisseur Barbora Horáková Joly. Ze is voor de tweede keer te gast bij De Nationale Opera, waar ze in 2021 haar debuut maakte met Haydns Missa in tempore belli. In haar versie van Peter Grimes, die zondag in première gaat, werkt ze opnieuw samen met chef-dirigent Lorenzo Viotti. We spreken elkaar in het operagebouw, net na een repetitie, over het beklemmende verhaal waarin tenor Issachah Savage in de titelrol wordt uitgekozen als de zondebok van het dorp.
Wie het woord zondebok noemt, komt al snel uit bij de Franse filosoof René Girard (1923-2015). Girard beschreef uitvoerig het mechanisme waarmee samenlevingen in tijden van crisis een oplossing zoeken voor onderlinge spanningen. Door alle angst en woede af te reageren op één persoon of minderheid en die te verdrijven uit de gemeenschap, wordt de orde hersteld.
In het boek De zondebok (1982) illustreert Girard zijn theorie aan de hand van diverse mythen en Bijbelse teksten, maar het verhaal van Peter Grimes had er naadloos in gepast. Veel elementen die Girard signaleert bij klassieke zondebokvervolgingen spelen namelijk een rol in Brittens opera: massavorming, zwartmakerij, uitstoting en schuld.
Voor Horáková Joly is Girard niet zozeer het uitgangspunt, maar dezelfde thema’s komen aan bod in haar regie. Vooral schuld noemt ze een beslissende factor. „De proloog begint er mee dat Peter Grimes terechtstaat voor de dood van zijn scheepsjongen, die aan boord is omgekomen. We weten niet precies wat er gebeurd is, maar al vanaf het begin bespeur je een zeker schuldgevoel bij Peter. We weten dat hij losse handjes heeft. Heeft hij de jongen gedood? Of neemt hij zichzelf kwalijk dat hij hem niet heeft kunnen redden?”
„Het was een ongeluk, besluit de rechter. Hij heeft duidelijk geen zin in gedoe, hij wil geen slapende honden wakker maken. Maar de mensen hunkeren naar een schandaal en beginnen achter Peters rug om te fluisteren.”
Repetitie van de opera Peter Grimes.
Foto’s: Bart Grietens
‘Mimetische begeerte’
Als Peter na de zitting wat hulp kan gebruiken op zijn boot en een nieuwe leerling zoekt, steekt niemand hem een hand toe. Alleen de gepensioneerde kapitein Balstrode en apotheker Ned Keene schieten te hulp; de 40-jarige schooljuf Ellen Orford, die een oogje heeft op Peter, regelt een nieuwe scheepsjongen. De rest van het dorp keert Peter de rug toe en roddelt over hem. Horáková Joly: „Peter is als outsider een gemakkelijk doelwit. Hij praat anders, hij denkt anders. Hij gebruikt poëtische taal die niemand begrijpt, hij stelt zichzelf existentiële vragen over de sterren en het heelal, waar komen we vandaan? Men vindt hem maar raar.”
Anders-zijn is een risicofactor voor uitsluiting, beschrijft ook René Girard. „Het is de doorsnee die hier de norm bepaalt”, stelt hij in De zondebok. „Hoe meer men in welke richting dan ook afwijkt van de grootste gemene deler, des te groter worden de gevaren van vervolging.”
Peter is als outsider een gemakkelijk doelwit. Hij praat anders, hij denkt anders
Een belangrijke pijler in de ideeën van Girard is het begrip ‘mimetische begeerte’, de menselijke eigenschap om elkaars verlangens na te bootsen (van het Griekse ‘mimesis’, nabootsing). Je wilt iets omdát een ander het wil. Bij kinderen herkennen we die neiging meteen, denk maar aan een jongetje dat toevallig nét met de speelgoedauto wil gaan spelen als zijn broertje of zusje ermee bezig is. Maar volwassenen kunnen er ook wat van: is een mooie, dure sportwagen niet extra begeerlijk omdat iedereen hem wel zou willen hebben? En het gehamster tijdens de pandemie, was dat een rationele, zelfstandige wens of mimetisch gedrag?
Juist in tijden van onrust en crisis zijn mimetische begeertes extra besmettelijk. Dat gaat niet alleen over materiële verlangens, maar ook over abstractere begrippen als sociale veiligheid of bestaanszekerheid. Dat zie je terug in de kleine vissersgemeenschap uit Peter Grimes.
Iedereen begeert vrijheid
„Alle dorpsbewoners zijn in zekere zin afhankelijk van iets of iemand anders”, duidt Barbora Horáková Joly. „Het blijft een beetje speculeren, maar we weten best veel over de personages. Je kunt allerlei biografietjes construeren. De weduwe Mrs. Sedley is verslaafd aan slaappillen omdat ze anders geen oog dichtdoet ’s nachts. Wat houdt haar wakker? We weten dat haar man is overleden, heeft ze daar iets mee te maken? Of neem Ned Keene. Is hij wel een echte apotheker? Hij verdient als kwakzalver juist zijn boterham aan de slaappillen van Mrs. Sedley.”
In die groep vol afhankelijkheidsrelaties begeert iedereen onderhuids hetzelfde: vrijheid. Peter Grimes is daar als buitenstaander de ultieme belichaming van. „Hij is niet bang om dingen op zijn eigen manier te doen, en dat wordt hem niet in dank afgenomen. De anderen zijn daar jaloers op. Ook op het feit dat hij een fantastisch goede visser is, trouwens.”
Lees ook
Viotti kleurt met Haydns ‘Missa’ buiten de genrehokjes
„En dan spelen er nog allerlei andere emoties in de gemeenschap. Veel daarvan zijn verbonden met de zee, die een grote rol heeft in deze opera. We horen een vrouwenkwartet zingen over hun angst en verdriet. Het is altijd maar weer de vraag of hun broers en echtgenoten weer terugkeren van het vissen. De storm kan hun huizen wegvagen. Ze leven dagelijks in angst, maar tegelijkertijd zijn ze als gemeenschap economisch van de zee afhankelijk.”
Tegen dat decor van sociale onzekerheid kunnen gevoelens van collectieve jaloezie omslaan in afgunst: men wil Peter zijn vrijheid afnemen. Mimetische rivaliteit, heet dat bij Girard. Iedereen verlangt uiteindelijk hetzelfde. Dat werkt massavorming in de hand, met gevaarlijke gevolgen. Girard schrijft: „Zelfs in de meest gesloten culturen denken de mensen van zichzelf dat ze vrij zijn […]; hun eigenschap dat ze een systeem van verschillen zijn maakt dat de meest bekrompen cultuurvormen van binnenuit worden beleefd als onuitputtelijk. Alles wat deze illusie verstoort beangstigt ons en roept in ons de oeroude neiging tot vervolgen wakker.”
Met andere woorden: we willen onszelf kunnen onderscheiden van de rest. Als een buitenstaander dat bedreigt, door veel verder af te wijken van de norm dan wij, voelen we ons aangetast in die eigenheid. Zo onderstreept de zondebok nog maar eens hoe eenvormig de massa is geworden. „[De gemeenschap] is beroofd van alles wat de mensen in tijd en ruimte ten opzichte van elkaar doet verschillen. Zo zie je hen dan ook op een ongeregelde manier samenballen op één plaats en op hetzelfde ogenblik”, beschrijft Girard.
Repetitie van de opera Peter Grimes.
Foto’s: Bart Grietens
Opgehitste massa
Barbora Horáková Joly’s regie van Peter Grimes geeft daar op indringende wijze gestalte aan, is tijdens de repetitie te zien. Wanneer ook Peters tweede scheepsjongen noodlottig overlijdt, begint het net zich te sluiten. Al die dorpelingen met hun kleurrijke biografietjes zijn een homogene, opgehitste massa geworden die Peter ’s nachts te grazen komt nemen. Met zaklampen schijnen ze allemaal in dezelfde richting, elke neus dezelfde kant op. De vernuftige muziek van Britten versterkt dat effect: het moment dat ze samen om hun slachtoffer schreeuwen („Peter Grimes! Peter Grimes!”) is een van de meest harmonieuze, eensgezinde passages in de hele opera.
Ook degenen die het langst in Peters onschuld geloofden, zijn overtuigd geraakt van het tegendeel. Zelfs Ellen weet niet meer of ze Peter kan vertrouwen. De genadeklap komt uiteindelijk van Captain Balstrode: hij is het die Peter opdraagt om zichzelf tot zinken te brengen. De volgende ochtend bericht de kustwacht dat er een schip is vergaan. Niemand maakt zich er druk om. Met de dood van Peter is de rust in het dorp weergekeerd, precies in lijn met het zondebokmechanisme van Girard. Peter Grimes is opgeofferd voor maatschappelijke orde.
Maar stel dat hij werkelijk schuldig was aan de dood van de twee jongetjes, is zijn straf in dat geval niet terecht? Volgens René Girard niet. Met het afreageren van hun woede houdt de menigte de zondebok namelijk verantwoordelijk voor de algehele maatschappelijke onrust in plaats van voor zijn individuele misdaad. Of hij schuldig is aan een specifieke wandaad doet niet ter zake, men ziet hem als oorzaak van alles wat ze kwetst.
„En het is nog maar de vraag wie er eigenlijk schuldig is aan de dood van de tweede scheepsjongen”, benadrukt Horáková Joly. „Zijn het niet de mannen die Peter in de tweede akte achtervolgen, waardoor het jochie struikelt en van een klif valt? En wat is de rol van Ellen? Zij heeft het jongetje naar hem toegebracht. Mijn idee is dat ze samen met Peter en het jongetje haar eigen droom van een gezinnetje hoopte te verwezenlijken. Draagt ze daarmee niet een deel van de verantwoordelijkheid? Die schuldvraag laat ik heel bewust open. Alle personages dragen iets met zich mee, iedereen projecteert zijn eigen geweten op een ander.”
Dit stuk is zo krachtig dat iedereen er iets in kan herkennen. Veel mensen voelen misschien het pestgedrag van vroeger op school
Peter Grimes toont de complexiteit van het zondebokmechanisme in een dorpse gemeenschap. Maar hoe werkt dit op andere schalen, in ons eigen leven? „Ik ben er niet op uit om expliciete parallellen te trekken in mijn regie. Die komen hopelijk vanzelf. Dit stuk is zo krachtig dat iedereen er iets in kan herkennen. Veel mensen voelen misschien het pestgedrag van vroeger op school. Sommigen zullen denken aan Israël en Palestina, een ander weer aan Oekraïne. De première van Peter Grimes was in 1945, je hóórt de context van de oorlog in de muziek. Dat hoef ik niet te benadrukken.”
René Girard zag zondebokken als een ingebakken fenomeen van elke menselijke cultuur. Kunnen we ons ooit ontworstelen aan dit wrede mechanisme? „Ik zou het graag willen geloven”, verzucht Horáková Joly. „Maar mensen zijn nou eenmaal geschapen met een goede en een slechte kant. Niemand is zwart-wit. Dat is voor mij de kracht van Peter Grimes, die ambiguïteit voel je heel sterk in deze opera.”
„Drie sterk, vier sterk, om even in orgeltaal te blijven”, grijnst De Man. „Dat zijn registers met meer pijpen per toets”, legt hij uit. „Dan heb je soms drie of vier boventonen erbij. Wat zou het record zijn? Stuk of tien of zo? Dat kan aardig oplopen toch?”
„Het hangt ervan af”, zegt Koopman. „Orgels uit de zeventiende eeuw hebben meestal meer pijpen dan die van honderd jaar later… Laat me eerst even op de koffie letten, anders krijg je hem te slap.”
Twee mannen, twee generaties, één grote liefde: het orgel, de koningin onder de instrumenten. Koopman werd deze week tachtig, maar zijn nieuwsgierige natuur en werklust lijken niets aan kracht te hebben ingeboet. Hij speelt (op orgel en klavecimbel), dirigeert, doceert en leest zich een slag in de rondte. Zonder rijkssubsidie weet hij bovendien al jarenlang zijn eigen Amsterdam Baroque Orchestra & Choir in leven te houden. En Koopman is ook voorzitter van het Bach-Archiv Leipzig, het belangrijkste onderzoekscentrum naar de muziek van het Duitse componistengeslacht – pater familias Johann Sebastian voorop – dat wordt gezien als grondlegger van de klassieke traditie.
Koopman is een icoon. Een status die dertiger Laurens de Man nog moet zien te bereiken. Zijn start belooft veel. In maart kreeg de organist en pianist de Nederlandse Muziekprijs, de hoogste staatsonderscheiding voor een musicus; de kroon op een tweejarig, zelf uitgestippeld studiepad. En van hem verschenen afgelopen maand liefst drie albums: één met het Chimaera Trio en twee mooie solo-cd’s met orgelstukken.
Lees ook
Ton Koopman: ‘Het voelt soms als vakantie’
Onweerstaanbaar
Beide mannen begonnen al vroeg. „Op mijn tiende”, vertelt Koopman, „was ik organist in een kleine kapel in Zwolle, bij de Fraters van Liefde die lesgaven bij ons op school. Vlak voor Kerst stierf de pastoor-organist van hun klooster – ik kom uit een katholiek gezin – en toen dachten de broeders: ‘Beter een jochie dat wat lawaai maakt dan niemand’. Want ik kon uiteraard niet goed spelen. Ik had net pianoles. Maar zij gaven me de kans.” Glimlachend. „Ik mocht zelfs intreden.”
De Man verbaasd: „Had je nog geen les op het orgel?”
Koopman: „Nee, dat gebeurde pas op mijn zestiende. Ik was te klein om bij de pedalen te kunnen.” Hij krijgt op naar de boomlange De Man. „Daar zal jij geen last van hebben. Ik moest veel op de orgelbank heen en weer schuiven, dus mijn broeken sleten snel. Maar daar vond ik mijn plek. Al vanaf het moment dat ik in het knapenkoor zong van de Zwolse Sint-Michaëlskerk – zo rond mijn achtste – kon je me bij de organist vinden. Fascinerend. Die man was voor mij een genie. En hoe ben jij begonnen?”
„Op mijn elfde, ook in de kerk, zoals het hoort”, antwoordt De Man. „In mijn geval een protestantse. De kerk is altijd een stimulans voor de kunst geweest. Zelfs nu nog. Dat blijkt maar weer. Ik mocht er naast mijn pianolessen iets bij doen. Het extravagante orgel maakte veel indruk. Alleen het uiterlijk al – het klinkt misschien oppervlakkig – is een belevenis. Het orgel bezit een unieke schoonheid. De diversiteit in klank boeide me. Het was eeuwenlang het meest hightech wat mensen konden maken, het vergt veel precisie op allerlei ambachtelijke vlakken. Het orgel gold als wereldwonder.”
Koopman: „En dat is het nog steeds.”
De Man: „Vooral de oude zijn onweerstaanbaar. Hoe komt het dat we ons niet altijd kunnen warmen aan de moderne instrumenten? Zijn we wat kwijtgeraakt onderweg?”
Koopman: „Op een oud orgel geniet je van de vocale klank. Een grondregel van het spel in de achttiende eeuw was: wie wil weten hoe te spelen, moet luisteren naar goede zangers. Dat karakter hebben veel moderne orgels niet. Ik krijg de indruk dat de menselijke maat vaak vergeten wordt, dat een orgel vooral groot en luid moet zijn. Ik heb een voorliefde voor kleine, al kan een groot plenum ook mooi zijn. Dat is sterk en macho.”
De Man: „Voor leken, plat gezegd, is het plenum het volle orgel. Natuurlijk trek je nooit alle registers tegelijk open, want dan kan muziek een troebele muur van geluid worden. Je wilt dat het instrument imposant klinkt, maar helder blijft. En dat kregen oude bouwers op een of andere manier voor elkaar.”
Lees ook
Laurens de Man: ‘Ménsen kunnen een piano nooit perfect stemmen’
Organistenziekte
Meestal zitten organisten ergens hoog in een kerk verscholen. Zelden zie je hen werkelijk spelen. Als dat wel het geval is, beklijft het beeld van een topsporter die de vingervlugheid van een pianist combineert met het voetenwerk van een tennisser. Valt dat eigenlijk wel tot op je tachtigste vol te houden? Ja, knikt Koopman. „Mijn virtuositeit neemt niet af, alleen het studeren wordt langzamer. Vroeger begon ik één of twee dagen voor een concert aan een stuk. Dat zou ik nu niet meer durven, want het lezen van de muziek gaat trager. Maar de voeten lopen nog over de pedalen.”
Toen de elektrische gitaar zijn intrede deed in de mis, nam ik ontslag als kerkorganist. Dat ding erin, ik eruit
De Man: „Ik herinner me de dag dat mijn leraar me opdroeg om voor het eerst alles tegelijk te doen. Mijn wanhoop was groot. Dit komt nooit goed, dacht ik. Op je elfde drie balken lezen en met alle ledematen onafhankelijk van elkaar bewegen, dat was enorm wennen. Toch blijkt het te kunnen als je volhoudt. Vraag me alleen niet hoe dat precies werkt in het brein.”
Koopman: „Je bent in staat verschillende dingen op hetzelfde moment doen.”
De Man: „Dat is hoogst mysterieus toch? Ik wil er niet te veel over nadenken, anders zou me de angst kunnen bekruipen dat ik het op een dag niet meer kan, omdat het bewustzijn in de weg gaat zitten.”
Koopman: „Weet je trouwens dat er zoiets bestaat als een organistenziekte. Johann Sebastian Bach leed eraan. Mensen konden hem eraan herkennen.
De Man: „Een soort botvergroeiing, toch?”
Koopman: „Ja, in het bekken. Een medicus onderzocht dat bij verschillende organisten. Hij stelde bij mij die kwaal vast, waarschijnlijk veroorzaakt doordat ik vanaf mijn kindertijd heen en weer schuif op de orgelbank. Hij zei ook dat het lichaam in het Bach-graf in de Thomaskirche in Leipzig net zo’n vergroeiing heeft.”
De Man: „Het graf dat wij organisten allen vereren.”
Koopman: „Graven werden elke twintig jaar geruimd, dus dat is op dat kerkhof vijf tot zes keer gebeurd, voordat ze het zogenaamde lichaam van Bach vonden. Zijn tweede vrouw Anna Magdalena lag in hetzelfde graf. En ze verdiende haar geld als naaister. Op een dag vonden ze een kist – bovenop een andere – met een naaidoosje erin. Bingo! Alleen dat voorwerp is inmiddels gedateerd op 1820 en weduwe Bach stierf zestig jaar eerder.”
De Man: „Oeps.”
Koopman: „Voor mij is het niet belangrijk of Bach er ligt. Zijn geest is daar. En dat voel je. Wanneer je achter het orgel zit in de Thomaskirche – waar Bach zo’n twintig jaar werkte – dan denk je: ahum, nu goed spelen.”
De Man: „Daar hebben organisten kennelijk een antenne voor bovennatuurlijke verschijningen.”
Orgelparadijs
Beide mannen willen niet somberen over de toekomst van het orgel. „Ik heb ook geen keus”, zegt De Man, „want het is mijn vak. En positiviteit lijkt me de enige weg om verder te komen. Voor veel ouderen symboliseert het instrument deels de kerk waarmee ze braken. Bij jongeren zie ik dat niet. Enerzijds een voordeel, anderzijds hebben ze nu helemaal geen idee meer. Ik spreek veel mensen die denken dat een orgel alleen luid kan spelen. Die onwetendheid kan dus een probleem worden, al liggen in die onbevangen houding ook kansen.”
De Man ziet her en der tekenen die zijn optimisme schragen. Als organist van de oecumenische Janskerk in Utrecht vroeg het studentenpastoraat hem voor een meditatief concert. Lagen er plotseling zo’n honderdtwintig jongeren op hun yogamat naar orgel te luisteren. „Het kan op die manier een mooie, intuïtieve ervaring zijn”, vindt hij. „Ik ontmoet mensen die gegrepen worden door zo’n belevenis in een prachtige ruimte met een wonderlijk instrument waarvan ze enkel de naam kennen.”
Tijdens een meditatief concert lagen er plotseling zo’n honderdtwintig jongeren op hun yogamat naar orgel te luisteren
Koopman: „Het is vreemd. Soms vraag ik mijn orkest: ‘Ga je liever naar orgel of klavecimbel?’ In zo’n geval kiest iedereen klavecimbel. Vertolken we daarna samen een orgelconcert van Händel, dan zijn de musici betoverd. Het is aan ons om die magie op te roepen en levend te houden. Want het orgel is een koor: het ademt, maakt zinnen en vertelt verhalen aan wie zich ervoor wil openstellen.”
De Man: „Dat laatste lijkt me over het algemeen een goede levenshouding. Kerkmuziek staat onder druk. Gelukkig zijn veel monumentale orgels beschermd.”
Koopman: „Ik ging vanaf mijn tiende op de fiets orgels bekijken in een omtrek van dertig kilometer rond Zwolle. Dan noteerde ik de dispositie, in de hoop dat ik erop mocht spelen. Die schriftjes heb ik helaas weggegeven. In die tijd kon je in dat gebied zeker duizend orgels vinden. Mijn zomervakantie ging eraan op. Deventer was een waar orgelparadijs. De instrumenten en het publiek zijn het probleem niet. Waar ik me wel eens zorgen over maak, is de aanwas van organisten. Ons beroep behoort tot de slechtst betaalde in de muziek.”
Spiritueel
De Man begeleidt nog altijd kerkdiensten. Koopman stopte daar al decennia geleden mee. „Een kerk belichaamt voor mij een spirituele ervaring”, zegt hij. „Ik ben geen atheïst, maar ook niet iemand die zondags naar de mis gaat. Ik kom vaak in kerken voor concerten. Zo’n ruimte inspireert. Toen de elektrische gitaar zijn intrede deed in de mis, nam ik ontslag als kerkorganist. Dat ding erin, ik eruit. Vroeger was alleen de allerbeste musicus goed genoeg om Gods lof te prijzen. Dat mogen we nooit vergeten. Maar ongelovig, nee, daar speel ik te veel kerkmuziek voor. Je kan geen Matthäus-Passion van Bach uitvoeren als je niet gelooft wat daarin gebeurt. Het hoeft alleen niet te betekenen dat je kerkganger bent.”
De Man: „In het orgel klinkt het kerkgebouw mee. En die – voor veel mensen – onalledaagse klank kan de beleving van zo’n ruimte intens verrijken. Het maakt een kerk tot een spirituele plek waar je het hogere kunt ontmoeten. Dat begrijpen katholieken met hun beeldsymboliek trouwens beter dan protestanten, die alles proberen uit te leggen. Die aanpak werkt doorgaans niet, want geloof is in de aard der zaak niet rationeel. Dus hoe meer woorden je eraan besteedt, hoe ongelooflijker het wordt. Maar de muziek… Ik bedoel: bij haar trouwdienst moest Máxima huilen bij de tango Adiós Nonino. Niet bij de preek. En het was een fatsoenlijke preek. Dat zegt wel iets toch?”
Ton Koopman toert met zijn Amsterdam Baroque Orchestra & Choir van 19 t/m 27 oktober door Nederland met het Händel-oratorium Esther. Op de 21ste zullen koningin Máxima en prinses Beatrix het concert in Utrecht bijwonen ter ere van Koopmans tachtigste verjaardag. Laurens de Man reist momenteel met het Nederlands Kamerkoor langs de kerken en zalen met The Canterbury Songs.