Column | Met zeventien graden in februari is een Elfstedentocht verder weg dan ooit

Omdat het u waarschijnlijk te vroeg was, heb ik vrijdagochtend de honneurs waargenomen bij het vertrek van de tweeëntwintigste Elfstedentocht, uitgezonden door de NOS. Koos Postema verscheen in beeld, met een lang snoer uit zijn oor. Het was de hele nacht mistig geweest, vertelde hij, en het was 1 graad boven nul. Droge dooi, noemen optimistische Friezen dat. Plassen op het ijs, wist elke wedstrijdschaatser aan de start.

Ze stonden in een kooi opgesteld, een kooi van hekken zoals je ze op een bouwplaats vindt. Sommigen stonden er al een uur. Mart Smeets interviewde de rijders, de een giechelend van de zenuwen, de ander was het praten van de nervositeit vergaan. Alleen Dries van Wijhe had nergens last van. Bang voor natte voeten door de dooi was hij hooguit.

Dolle Dries is een levende legende in de contreien waar ik woon. Als er natuurijs is, staat hij er als eerste op. Hij weet precies de plekjes waar dat kan, en door de regiotamtam (geheimhouding verplicht) weet ik ze ook. Meneer Van Wijhe wordt dit jaar tachtig, ik denk niet dat hij nog schaatst. Maar met Dolle Dries weet je maar nooit. Deze week kon het, na de handvol nachten vrieskou.

Maar met zeventien graden op vrijdag is een Elfstedentocht zoals precies veertig jaar geleden verder weg dan ooit. Ik dompel me onder in de beelden. Zes jaar was ik, ik weet zeker dat de tv thuis aan stond, maar ik denk niet dat ik echt gekeken heb. Ik schaatste liever zelf, op houtjes met bevroren veters.

Er zijn vannacht vijfenvijftighonderd mensen met extra treinen naar Friesland gekomen, vertelt Koos Postema. Terwijl ik me verbaas dat het er zo weinig zijn, stappen ze zingend uit. De presentator merkt verrukkelijk licht-cynisch op dat het nationale volkslied klinkt. ‘Olé olé olé’. Een makkelijke tekst, voor iedereen goed te onthouden, zegt hij. Het zal de hele dag door Friesland schallen, blijkt als ik blijf kijken.

In de jaren tachtig liep ik mee in demonstraties tegen honger in Afrika, en schreef ik brieven voor Amnesty na kerktijd, om gewetensgevangenen vrij te pleiten. Ik maakte me druk om het uitsterven van de panda, zure regen en de ozonlaag, maar geloofde in oplossingen voor alle wereldproblemen. Het waren de jaren dat we gelukszoekers nog wilden helpen, en ontwikkelingshulp nog belangrijk was.

Net na tienen passeert de kopgroep Franeker. De blaaskapel speelt ‘olé olé olé’, terwijl de schaatsers stempelen. Nog zeventig kilometer voor de boeg. Dries van Wijhe zit in de kopgroep, en Evert van Benthem, ja, hij is er ook. De jonge boer uit Leeuwte was even uit beeld verdwenen, maar de helikopter heeft hem toch ontwaard. Het staat zwart van de mensen, maar ondanks dat er geen dranghek of politieagent te zien is, blijft iedereen netjes aan de kant. Vroeger was niet alles beter, maar sommige dingen toch wel.

Hoe ouder ik word, hoe meer het wereldnieuws me overspoelt. Als aan de grond genageld sta ik toe te kijken, mijn geloof in oplossingen verdampt steeds meer. Vroeger was niet alles beter, als kind ben je gewoon naïef. Ik zie hoe Evert van Benthem op de Bonkevaart nipt het sprintje wint, veertig jaar geleden. Het jaar erop, in 1986, won hij de Elfstedentocht nog een keer. Hij bleef gewoon boer, sportheld Van Benthem. Kom daar nu nog maar eens om.