Dick Schoof is niet de eerste inlichtingenchef met een brandende politieke ambitie. Voorganger Arthur Docters van Leeuwen, de directeur van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (1989-1994) met een geheime lijst op zak met vaderlandse politici op wie de Stasi uit de DDR ooit een oogje had gehad, wilde ook graag minister worden. Aan de vooravond van het paarse kabinet-Kok (1994-1998) liep hij bij D66-fractieleider Hans van Mierlo de deur plat. De laatste zag er weinig in. De BVD’er stapte daarna over naar de VVD, waar hij overigens evenmin politiek emplooi vond.
Schoof, die om vooralsnog onopgehelderde redenen in 2021 zijn lidmaatschap van de PvdA opzegde, slaagt dertig jaar later waar Docters van Leeuwen indertijd faalde.
Prima vista is de keuze van coalitieleider Wilders voor een ambtelijke regeringsleider wonderlijk. Wilders is een door en door politieke man die, heus niet alleen op Twitter, permanent speurt naar kansen om zijn etnisch-culturele en introverte agenda uit te dragen. Maar op het tweede gezicht is de uitverkiezing van Schoof minder ongerijmd. Dat de leiders van PVV, VVD, NSC en BBB voor de meest politieke functie van de staat hun toevlucht tot een beroepsambtenaar hebben moeten nemen, tekent niet alleen de politieke crisis waarin Nederland verzeild is geraakt maar tegelijkertijd ook de onzekerheid van Wilders om die ‘toestand’ naar zijn hand te zetten.
Het woord omwenteling als kwalificatie van de voortschrijdende chaos is wellicht iets te hysterisch. Maar dat Nederland in de greep is van een politieke wending die zijn weerga niet kent, niet sinds pakweg de ‘culturele revolutie’ van eind jaren zestig, is geen overdreven waarneming.
Talrijke pijlers van het bestel staan door de recentste verkiezingsuitslagen ter discussie of wankelen zelfs. Dat de kabinetsformatie begon met een rondje over de vraag of de vier partijen hetzelfde denken over de grondwettelijke ‘basislijn’ bewees al dat de oude krakersleuze ‘Jullie rechtsorde is de onze niet’ niet meer alleen bij gemaskerde universitaire bezetters leeft.
Nieuwe vanzelfsprekendheden zijn tegelijkertijd nog niet voorhanden. Het feit dat een conservatieve factie binnen de VVD deze week de gemeenten onbeschroomd opriep om de aangenomen en van kracht zijnde spreidingswet aan hun laars te lappen – „dus gewoon stoppen met de ‘uitvoering’ van deze asieldwangwet!”, twitterde Klassiek Liberaal – illustreert dat ordentelijk democratisch denken zelfs in de partij van Rutte in verval is geraakt.
Kortom. Wie in Nederland zou willen omduwen wat al op omvallen staat – hét kenmerk van revolutionaire actie – kan nu zijn hart ophalen. Wie die ommekeer in goede banen wil leiden om oncontroleerbare chaos te smoren, zou dus politiek in optima forma moeten willen bedrijven. De PVV-leider heeft echter een andere taxatie gemaakt, waarin ook een zekere logica schuilgaat.
Wilders bouwt met Schoof voort op een hoeksteen die nog wel overeind staat: namelijk dat Nederland ten diepste een apolitieke staat is, een natie waar maatschappelijke vraagstukken worden gedepolitiseerd voordat ze bestuurlijk worden opgelost. De keuze om zijn wil naar macht in een bureaucratisch vat te gieten, spoort bovendien met de populistische traditie waarin hij staat. Het hoofdlijnenakkoord mag politiek zijn, de praktische uitvoering ervan hoeft dat juist niet te zijn. In Wilders’ denken is de volkswil immers eenduidig en regeren dus slechts een technische kwestie. Populisme en technocratie horen bij elkaar, zoals politicoloog Menno Hurenkamp recent in zijn oratie Valse vrienden betoogde.
Zo wordt de politiek nog verder gebureaucratiseerd dan we in Nederland toch al graag doen. Wie denkt dat regeringsleider Wilders en premier Schoof snel aan het einde van hun Latijn zullen zijn, zou wel eens van een koude kermis kunnen thuiskomen.
Hubert Smeets is journalist en historicus. Hij schrijft om de week op deze plaats een column.