Ik deed mee aan een ‘turbocursus’ van het bedrijf Turbo Theorie voor het theorie-examen van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Voor veel mensen is de theorie een onneembare horde. Zelf kan ik het ook niet op eigen kracht. Je voelt je klein en waardeloos als je om half zes ’s morgens opstaat om met het openbaar vervoer naar een industrieterrein in Amsterdam-Noord te gaan. De eerste cursusleider, we kregen er die dag twee, stond buiten op me te wachten. Hij kende me van televisie. De andere studenten, ik telde er acht, lagen al op stoelen in het cursuslokaal.
De opzet was: zeventig dia’s – rookpauze – zeventig dia’s – rookpauze – zeventig dia’s – rookpauze – zeventig dia’s – rookpauze – andere cursusleider – rookpauze – taxi naar het CBR-gebouw in Haarlem – examen.
Het slagingspercentage was hoog, maar je kon het op verschillende manieren berekenen.
In het lokaal een systeemplafond, er hing een diascherm, verder geen tierelantijnen. Achterin een tafeltje met een waterkoker, een pot oploskoffie en een doos theezakjes. Onze eerste cursusleider spoot voor aanvang met een spuitbus deodorant onder zijn oksels. Een daad waar niemand iets van zei, maar ik moest er toen we door de lesstof rausjten nog een paar keer aan denken.
Na zeventig dia’s de eerste rookpauze.
Ik was de oudste cursist, de enige niet-roker ook.
Ik was weer zeventien, staatsexamen havo, vlak bij stadion Nieuw-Monnikenhuize in Arnhem. Doelloos roken, hangen, het enige verschil was dat ik nu nicotinepillen vrat. Ik zat alleen met mijn rug tegen het bedrijfspand, hoofd tussen de knieën, Lucie van Roosmalen (8) belde om te zeggen dat ze inmiddels ook wakker was. En waar de afstandsbediening lag.
Weer terug.
Ik onthield een ezelsbruggetje om de maximale snelheid op een weg met een groene streep in het midden te onthouden. „Groene streep is groen briefje is honderd.”
De tweede cursusleider heette Wesley, hij was van het type dat graag in herhaling valt. „Want daar leren we van.”
In de taxibus met de andere cursisten. Zwijgend, te dicht op elkaar.
We werden genummerd en een voor een bij het CBR binnengeleid. Lang verhaal kort: ‘gevaarherkenning’ een voldoende, ‘kennis’ een voldoende, ‘inzicht’ een paar fouten te veel.
Het was niet gelukt om te onthouden hoeveel centimeter een plank uit een aanhanger mag steken. Het slagingspercentage in onze groep lag onder de 50 procent, maar je zou ook kunnen zeggen dat dat 80 procent beter was dan het gemiddelde, want het barstte op het parkeerterrein van de teleurgestelde kandidaten.
Cursusleider Wesley zei: „Je bent als organisatie ook afhankelijk van je materiaal.”
Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.
Mijn vrouw zei: „Kom nou slapen!”, maar daar moest ik even niet aan denken. Ik was te strijdbaar. Daarbij was het de vraag of ik wel had kunnen slapen. Als Caroline (met dat ei in haar bh), onze premier Geert, drammerige Dilan en ‘hulppieter’ Nicolien er alles voor over hebben om ons land door een zeer woeste storm te loodsen, wie ben ik dan om lui te gaan liggen tukken. Volgens mij is er niemand naar bed gegaan. En helemaal niet toen iedereen hoorde dat onze Dickie na het bijwonen van een zinderend staatsbanket ook nog even langs was gekomen.
Terwijl hij natuurlijk best wel moe was na drie uur diplomatieke prietpraat. Ik denk wel dat hij veel binnenpret had over die Omaanse vierdaagsemedaille voor onze kroonprinses. En veel vragen. Waarom kreeg ze dat kreng? Wat heeft ze ervoor gedaan? En hebben ze daar in die woestijn geen principiële handtekeningentroela zoals onze Marjolein? Dat was natuurlijk wel grappig geweest, als daar ook een Fabertje het op dit gebied voor het zeggen had gehad en dat die keihard had geroepen: „Daar ga ik niet aan beginnen. Wat heeft die snotmeid tot nu toe gedaan? Een champagnefles kapot gegooid tegen de romp van een schip en in Madrid in een schooltuintje vol tulpen een lapje van een derderangs onzinmonument getrokken. Nee, eerst presteren!” Maar dat soort types hebben ze daar niet. In elk geval niet in de regering.
Zal Dickie het met onze koning en de sultan nog over de democratie hebben gehad? Of heeft hij zich, net als u en ik, een beetje neergelegd bij de huidige stand van zaken in de wereld waar deze staatsvorm beschimmeld en achterhaald lijkt. De sultan is overigens wel een zeer veelzijdig man. Hij is in zijn landje het staatshoofd, de premier, de minister van Defensie, minister van Buitenlandse Zaken en opperbevelhebber van de strijdkrachten. Kortom: geen uitzendkracht. Eigenlijk een soort Trump. Die dit zelf nog niet bereikt heeft, maar dat duurt niet lang meer. Donald trekt zich lekker nergens iets van aan. Hij lacht het Hooggerechtshof uit, knevelt de vrije pers, zegt wat de universiteiten moeten onderwijzen en vooral aan wie, bepaalt wat er in de musea mag hangen, bemoeit zich met de wetenschappers, schopt de buitenlanders zijn land uit en maakt zijn politieke tegenstanders en hun advocaten monddood. Ik vrees dat Poetin inmiddels stikjaloers is.
Maar ik denk ook dat ons Schoofhondje daar in dat zijkamertje toch zachtjes heeft zitten mijmeren. Over de simpele vraag: zou het kind dat hij ooit was trots zijn op degene die hij uiteindelijk is geworden?
Op dat moment kwam mijn bezorgde vrouw naar beneden met de dwingende vraag of ik toch niet zo langzamerhand naar bed kwam. Ik was geen zeventien meer.
Maar ik was bikkelhard. Solidair met de ploeterende volksvertegenwoordigers en natuurlijk ook met de jongens en meisjes van de pers, die de tijd roddelend moesten doden en het smeuïgste politieke nieuws niet mogen vertellen. En natuurlijk solidair met die andere miljoenen aan hun computer gekluisterde landgenoten, die echt wilden weten wie er ging winnen: de Lely- of de Nedersaksenlijn? En welk probleem het verst wordt doorgeschoven: stikstof of klimaat? En hoeveel miljard gaat de zorg bloeden?
De laatste uurtjes vermaakte ik op mijn telefoon met de deskundige vakminister Barry Madlener die dinsdag met een 130-bordje liep te zwaaien en een dag later aan kinderen vertelde dat ze daarom op de fiets een helm moeten dragen. Want ouders worden weer Max Verstappens.
Toen kwam uiteindelijk het verlossende moment. Het was inmiddels half elf ’s morgens. Ze waren eruit. En ze waren trots. Apetrots. Ik vroeg me af hoe zo’n zaaltje na 25 uur rechts gereutel ruikt en of Caroline dat eitje ondertussen opgepeuzeld had. Ik vertelde mijn vrouw dat ik ging slapen, maar dat ze me voor negen uur wakker moest maken. Dan begon namelijk Manchester United-Olympique Lyon en dat zou weleens een hele leuke wedstrijd kunnen worden. Echte spanning. Daar was ik aan toe.
Toen Addy Rouwenhorst zijn zus Petri vond, lag ze doodziek in een oude caravan. Om haar heen zes hectare grond met daarop een onbewoonbaar huisje. Haar kleren zwabberden om haar lichaam.
Een jaar eerder was Petri vertrokken naar Portugal. Ze had net ‘de diagnose’ ontvangen, zoals ze haar ziekte zou blijven noemen. Die luidde: borstkanker, geen uitzaaiingen. De arts stelde een behandelplan voor, inclusief chemotherapie. Petri weigerde. Haar lichaam, zei ze, ging dit zelf oplossen.
Alternatieve geneeswijze noemt de buitenwereld dat, maar voor Petri was het heel gewoon. Tijdens haar vele reizen, naar onder meer Brazilië, Sri Lanka en China, had ze gezien dat er méér was tussen hemel en aarde. Bovendien, ze had net, na jaren zoeken, een lap grond met een oud huisje erop gekocht – die droom liet ze zich niet zomaar afnemen.
Petri’s weigering was meer dan opmerkelijk. In de jaren ervoor had ze zich ingezet voor diverse publiekscampagnes over kanker: tijdens de rechtszaak tegen de tabaksindustrie, aangespannen door onder anderen longarts Wanda de Kanter, voor patiëntenvereniging Longkanker Nederland en voor de informatieve website ‘Kanker doet veel met je’, over niet-medische zorg aan patiënten en hun naasten.
Nu had ze zelf kanker en sloeg ze alle adviezen in de wind.
Het was de arts, zei ze. Hij wilde haar agenda bepalen, zei haar leven te zullen overnemen. Een vriendin die bij het gesprek aanwezig was, zou later zeggen dat die woorden helemaal niet waren gebezigd, maar het narratief zat in Petri’s hoofd – en niemand zou het daar nog uit krijgen.
Wanda de Kanter ziet het vaker: universitair geschoolde mensen die chemotherapie weigeren. Dan zal een arts er alles aan doen, zegt ze, om de patiënt op een ander moment terug te zien, en dan weer te overleggen, óók over een minder zware behandeling. „Maar Petri verdween gewoon uit beeld.”
Petri, in de woorden van broer Addy een „wandelende encyclopedie op het gebied van medicinale en alternatieve kankerbehandelingen”, liet zich niets vertellen. Onafhankelijk, zelfredzaam en vooral krachtig. Had ze grotendeels van haar moeder geleerd.
Drie-eenheid
Petri en Addy groeiden op bij hun moeder. „Een drie-eenheid”, aldus Addy. „We hielpen elkaar, en later onderhielden we elkaar.” Van jongs af aan waren broer en zus onafscheidelijk. Ook nu hangt de muur bij Addy vol foto’s; van de vele reizen die ze samen maakten, in hun Volkswagen-camper, van het tijdschrift Smaak dat ze samen oprichtten en van de foodfestivals die ze samen organiseerden. Maar hoe samen ze ook waren, deze keer kon zelfs Addy niet tot haar doordringen.
Petri Rouwenhorst (links) was volgens broer Addy (rechts) een „wandelende encyclopedie op het gebied van alternatieve kankerbehandelingen”. Foto privéarchief
Petri vertrok naar Portugal. Het was Monique van Orden, goede vriendin en voormalig verpleegkundige, die Addy uiteindelijk wees op Petri’s achteruitgang: „In al haar whatsappjes voelde ik: dit gaat niet goed.”
En nu stond Addy daar, in Portugal, tegenover zijn doodzieke zus. Deze keer stond ze wel toe dat hij haar meenam naar Nederland, naar het ziekenhuis. De oncoloog schrok zich volgens Addy „ongans” van het aantal uitzaaiingen. Petri ging akkoord met chemotherapie: 24 behandelingen in acht weken tijd.
Zodra ze zich beter voelde, ging ze terug naar Portugal en begon alles opnieuw. Maar alle handopleggingen, pendules en supplementen hielden de kanker niet tegen.
Alle handopleggingen, pendules en supplementen hielden de kanker niet tegen
Het gekke aan borstkanker, zegt vriendin Monique, is dat je je in het begin niet ziek voelt. „Je moet jezelf heel ziek maken, met chemo, om een ziekte te genezen die je niet voelt. Dat druist tegen alles in.” Zij kan het weten, ze had ooit zelf borstkanker. Zij koos wél voor chemo. „En hoewel we andere paden bewandelden, bleef onze vriendschap hecht.”
Toneelgespeeld
Petri’s kanker was de olifant in de kamer. Terwijl Petri in het ziekenhuis lag, kreeg ze een folder, over hoe te omgaan met kanker. Die had ze nota bene ooit zelf geschreven. Monique, grinnikend: „Ze was in haar eigen project terechtgekomen.”
In weerwil van haar eigen advies mocht er nu niet over haar ziekte worden gepraat. Wie er toch over begon, werd resoluut door haar onderbroken.
Het leidde ertoe dat broer Addy niet echt afscheid van haar heeft kunnen nemen. „We hebben al die tijd toneelgespeeld. Konden het niet alleen niet hebben over euthanasie, maar mochten ook niet praten over zaken als de uitvaart of de erfenis. Want ze ging immers niet dood, ze was aan het aansterken. Tot in het hospice heeft ze dat volgehouden.”
Dus toen Petri in januari overleed, 51 jaar oud, was er weinig om op terug te vallen – op een paar ‘bullet points’ in Petri’s afscheidsbrief na. En dus bedacht Addy deels zelf de uitvaart. Elf dagen lag ze in zijn kleine huiskamer opgebaard, en alle dagen zat de keukentafel stampvol met vrienden en bekenden. Op de dag van de uitvaart reed er een Volkswagen-busje voor – want Petri in zo’n grijze lijkwagen, dat kon echt niet, zegt hij. Op het dak van het busje lag, vastgebonden, een koffertje, symbool voor al haar reizen.
Haar familie en vrienden bleven achter met veel vragen. „Wat als de eerste arts het anders had benaderd”, vraagt longarts De Kanter. „Wat had ik anders moeten doen”, zegt broer Addy. Vriendin Monique: „Wat zou ik toch dolgraag nog één keer een gesprek met haar willen voeren.”
In een soort fotohokje met roze behang en rode hartjes stelt Dilan Yesilgöz zichzelf op Valentijnsdag de vraag: waar hou ik allemaal van? Van honden, oké. Van haar man, tuurlijk. En ook van… hotdogs en bacon. Het filmpje werd gedeeld via de socialemediakanalen van de VVD, de volgende dag trakteert Yesilgöz ons via haar eigen Instagram op een selfie met een cocktail waarin een reep gedroogd en gezout varkensvlees drijft: „Omdat bacon alles goed maakt”, staat erbij, „ik neem een bacon cocktail op jullie. Hoe ziet jullie weekend eruit?”
Misschien was het een soort kinderlijke fase, zoals mijn neefje nu helemaal opgaat in Paw Patrol. Maar vorige week was daar opeens VVD-prominent Klaas Dijkhoff, die op zijn Facebook, zijn Instagram en zijn LinkedIn dezelfde foto deelde van een broodje hotdog met bacon. Voedsel fotograferen is een vak, dus laten we hem vergeven dat het geheel er nogal onsmakelijk uitziet. We krijgen er een heel verhaal bij: dat hij een vegahotdog had besteld met echte bacon, dat de hotdogtent ‘m nog had gebeld of hij dat inderdaad wilde, dat hij niet had opgenomen en dat ze de bacon er nu in een los bakje bij hadden gedaan en dat hij dat helemaal super vond: „Te vaak wordt vlees/vega als een absolute zaak voorgesteld. ‘Ben je vegetariër?’ is dan de vraag als je een plantaardige hotdog bestelt. Nou, ik bén iemand die graag lekker eet. En als de vega-worst lekker is, dan is die lekker. En als de bacon er lekker bij is, dan is dat ook lekker”.
Zo redeneert Dijkhoff nog een poosje door en drie LinkedInnerige alinea’s verder is zijn bestelling een metafoor voor de ideale samenleving: „Links en rechts komen dichter bij elkaar als we niet eisen dat de ander tot het uiterste gaat.”
Alsof het gaat over katholieken en protestanten in het Belfast van de jaren tachtig, wil Dijkhoff bruggenbouwer zijn tussen vleeseters en vegetariërs. Dat punt maakt hij vaker; in 2020 vertelde hij al aan de Volkskrant dat hij vegetarische hamburgers met echte bacon eet. Daar kijken mensen heel gek van op, maar Dijkhoff vindt – schrik niet! – dat dat dus gewoon wél kan. Zijn tegeltjes-waardige conclusie destijds: „Als je er geen principe van maakt, wordt gedragsverandering makkelijker.”
Bacon was, zoals we dat in 2010 noemden: epic
Mark Rutte ging eens op de foto met een rundercarpaccio XXL en relativeerde zijn klimaatambities door te zeggen dat we „wel gewoon moeten kunnen blijven barbecueën”, maar de nieuwe garde richt zich nu dus op bacon. Dat voelt aan de late kant: rond 2010 was bacon een ware internet-rage, YouTubers maakten gigantische burgers met stapels bacon, er was baconmerchandise, er waren memes, bacon was, zoals we dat dan noemden: epic. Maar die hype is voorbij, dus wat willen VVD’ers in deze tijd uitstralen met dat gekoketteer met bacon?
Varkensvlees duikt ook al eeuwen op als symbool in religieuze en culturele conflicten. Nadat de islamitische Moren waren verdreven, controleerde de Spaanse inquisitie bijvoorbeeld al of mensen wel christelijk leefden. Omdat moslims en joden geen varkensvlees mogen, was het een teken van loyaliteit aan de christelijke overheerser als je het wel at. Het verhaal gaat dat er zelfs bewust reuzel (niervet van het varken) in koekjes werd verwerkt, zodat niemand een koekje zou weigeren behalve om religieuze redenen.
En die betekenis heeft varkensvlees altijd gehouden. In 2014 probeerde de extreemrechtse Franse politicus Jean-Marie Le Pen bijvoorbeeld schoollunches zónder varkensvlees voor moslimkinderen te verbieden. Bij extreemrechtse protesten bij moskeeën en AZC’s is de afgelopen jaren vaak bacon of ander varkensvlees meegenomen ter provocatie.
Als een politicus zo nadrukkelijk koketteert met welk product dan ook, dan wil-ie daar iets mee zeggen. En bacon heeft veel weg van de ultieme VVD-snack; van wat de partij wil uitstralen. Semi-luxe, maar toch voor iedereen, niet duurzaam, wel dierenleed en dus een beetje fout en misschien daarom juist extra lekker. Een guilty pleasure, zoals De Toppers in Concert of 130 op de snelweg. En zoals altijd berust elke gelijkenis met bestaande gebeurtenissen en/of personages uit extreemrechtse hoek op louter toeval.