Marjolein Faber wist het in de oppositie zo goed te verwoorden, allemaal. Lekker recht voor z’n raap, zonder zich iets van anderen aan te trekken, zelfs zonder iets aan te trekken van de waarheid. Ze was met haar houding de gedroomde tegenhanger van het ouderwetse politieke dier, dat zich in de ogen van het PVV-electoraat vooral bezighoudt met nodeloos ingewikkeld geleuter.
Faber doet niet aan ingewikkeld, ze doet gewoon aan dom nabauwen van wat ze op verjaardagen in de kring heeft horen zeggen, zonder de moeite te nemen zich te verdiepen in de materie. Ze roept zonder enige scrupule dat er „natuurlijk een relatie tussen de mensen die binnenkomen en de woningnood” zit. Dat de belangrijkste schuld voor de woningnood ligt bij hele andere, strikt autochtone oorzaken zoals slecht politiek beleid (met dank aan Rutte I en II), de economische crisis die nog steeds doorwerkt in de woningbouw, en een verdunning van huishoudens door onder andere het grotere aantal gescheiden partners en andere alleenwonenden – dát wordt beschouwd als een onnodig ingewikkeld verhaal. En dat er feitelijk helemaal geen sprake is van een asielcrisis, weerhoudt Faber er niet van om er een uit te roepen. Want, zegt ze pruilend, zo voelt dat voor haar persoonlijk en als ze dan kijkt „in de maatschappij, dan hebben we gewoon een crisis”. Tja, als iets voor Faber zo voelt, dan is het echt. Intussen zegt ze halfslachtig sorry wanneer ze op de vingers wordt getikt voor racistische opmerkingen, zoals toen ze werd geconfronteerd met het noemen van de omvolkingstheorie. En toen ze keer op keer loog dat de dader van een steekpartij in Brabant een ‘Noord-Afrikaans uiterlijk’ had. Terwijl getuigen en politie allang hadden verklaard dat het om een witte zestigplusser ging, bleef Faber voor de camera’s zeggen dat „mijn tweet klopt”. Die grove, gevaarlijke leugen nam ze trouwens nooit helemaal terug. Dat hoefde ook niet, want het kwaad was allang geschied.
Marjolein Faber doet me denken aan een slecht opgevoed kind. Een kind dat te veel ruimte heeft gekregen van haar ouders, omdat haar persoonlijke vrijheid het hoogste goed is. Wie mij persoonlijk kent, weet dat ik weinig dingen irritanter vind dan onopgevoede kinderen. Faber is wat dat betreft voor mij de belichaming van de perfecte storm: slecht opgevoed, intellectueel infantiel en – misschien juist daarom – opvallend egocentrisch. Als een kind dat een koekje uit de trommel steelt, en daarbij een kostbare vaas omgooit, kijkt ze verwonderd op als er een reprimande op volgt. ‘Ja, sorry hoor’, zegt Faber dan. ‘Ik wilde gewoon een koekje.’ Dat is voldoende argument voor de veroorzaakte schade, want wat zij wil, dat staat centraal. Een verwend kind verwacht dat het haar niet echt kwalijk wordt genomen.
De vraag is, hoe zo’n onbehouwen persoon zich ontwikkelt nu ze niet meer vanuit de oppositie kan stampvoeten, maar zelf aan de knoppen zit. Tot nu toe lijkt ze vooral verbaasd te zijn; het is allemaal toch niet zo eenvoudig als ze had gedacht. Ik schaamde me plaatsvervangend voor haar, toen ik de reactie van de andere EU-ministers in Luxemburg terug keek. Geconfronteerd met Fabers paradepaardje – een Nederlandse opt-out in het Europese migratiebeleid – keken de Europese bewindsvoerders verbaasd, sommigen lacherig, anderen streng. Wat een aanfluiting van een minister – je hoorde het ze bijna denken.
Ooit, in een niet eens zo ver verleden, rekenden we erop dat onze ministers van niet minder dan onberispelijk gedrag waren. Inmiddels zijn we verworden tot een land dat van onze vertegenwoordigers niet méér verwacht dan dat ze onze ruwste driften weerspiegelen. Ze zijn als heiligverklaarde kinderen, die overal mee wegkomen. Het komt misschien omdat we in hen zien wat we stiekem zelf zouden willen doen: egoïstisch zijn, onnadenkend rondwandelen in een versimpelde versie van de wereld, en vooral: doen wat we willen, zonder ervoor verantwoordelijk gesteld te worden. We zijn dan als land niet minder infantiel dan de mensen die namens ons in de regering zitten.
Marjolein Faber wist het in de oppositie zo goed te verwoorden, allemaal. Lekker recht voor z’n raap, zonder zich iets van anderen aan te trekken, zelfs zonder iets aan te trekken van de waarheid. Ze was met haar houding de gedroomde tegenhanger van het ouderwetse politieke dier, dat zich in de ogen van het PVV-electoraat vooral bezighoudt met nodeloos ingewikkeld geleuter.
Faber doet niet aan ingewikkeld, ze doet gewoon aan dom nabauwen van wat ze op verjaardagen in de kring heeft horen zeggen, zonder de moeite te nemen zich te verdiepen in de materie. Ze roept zonder enige scrupule dat er „natuurlijk een relatie tussen de mensen die binnenkomen en de woningnood” zit. Dat de belangrijkste schuld voor de woningnood ligt bij hele andere, strikt autochtone oorzaken zoals slecht politiek beleid (met dank aan Rutte I en II), de economische crisis die nog steeds doorwerkt in de woningbouw, en een verdunning van huishoudens door onder andere het grotere aantal gescheiden partners en andere alleenwonenden – dát wordt beschouwd als een onnodig ingewikkeld verhaal. En dat er feitelijk helemaal geen sprake is van een asielcrisis, weerhoudt Faber er niet van om er een uit te roepen. Want, zegt ze pruilend, zo voelt dat voor haar persoonlijk en als ze dan kijkt „in de maatschappij, dan hebben we gewoon een crisis”. Tja, als iets voor Faber zo voelt, dan is het echt. Intussen zegt ze halfslachtig sorry wanneer ze op de vingers wordt getikt voor racistische opmerkingen, zoals toen ze werd geconfronteerd met het noemen van de omvolkingstheorie. En toen ze keer op keer loog dat de dader van een steekpartij in Brabant een ‘Noord-Afrikaans uiterlijk’ had. Terwijl getuigen en politie allang hadden verklaard dat het om een witte zestigplusser ging, bleef Faber voor de camera’s zeggen dat „mijn tweet klopt”. Die grove, gevaarlijke leugen nam ze trouwens nooit helemaal terug. Dat hoefde ook niet, want het kwaad was allang geschied.
Marjolein Faber doet me denken aan een slecht opgevoed kind. Een kind dat te veel ruimte heeft gekregen van haar ouders, omdat haar persoonlijke vrijheid het hoogste goed is. Wie mij persoonlijk kent, weet dat ik weinig dingen irritanter vind dan onopgevoede kinderen. Faber is wat dat betreft voor mij de belichaming van de perfecte storm: slecht opgevoed, intellectueel infantiel en – misschien juist daarom – opvallend egocentrisch. Als een kind dat een koekje uit de trommel steelt, en daarbij een kostbare vaas omgooit, kijkt ze verwonderd op als er een reprimande op volgt. ‘Ja, sorry hoor’, zegt Faber dan. ‘Ik wilde gewoon een koekje.’ Dat is voldoende argument voor de veroorzaakte schade, want wat zij wil, dat staat centraal. Een verwend kind verwacht dat het haar niet echt kwalijk wordt genomen.
De vraag is, hoe zo’n onbehouwen persoon zich ontwikkelt nu ze niet meer vanuit de oppositie kan stampvoeten, maar zelf aan de knoppen zit. Tot nu toe lijkt ze vooral verbaasd te zijn; het is allemaal toch niet zo eenvoudig als ze had gedacht. Ik schaamde me plaatsvervangend voor haar, toen ik de reactie van de andere EU-ministers in Luxemburg terug keek. Geconfronteerd met Fabers paradepaardje – een Nederlandse opt-out in het Europese migratiebeleid – keken de Europese bewindsvoerders verbaasd, sommigen lacherig, anderen streng. Wat een aanfluiting van een minister – je hoorde het ze bijna denken.
Ooit, in een niet eens zo ver verleden, rekenden we erop dat onze ministers van niet minder dan onberispelijk gedrag waren. Inmiddels zijn we verworden tot een land dat van onze vertegenwoordigers niet méér verwacht dan dat ze onze ruwste driften weerspiegelen. Ze zijn als heiligverklaarde kinderen, die overal mee wegkomen. Het komt misschien omdat we in hen zien wat we stiekem zelf zouden willen doen: egoïstisch zijn, onnadenkend rondwandelen in een versimpelde versie van de wereld, en vooral: doen wat we willen, zonder ervoor verantwoordelijk gesteld te worden. We zijn dan als land niet minder infantiel dan de mensen die namens ons in de regering zitten.
De liefde voor economie zat er al vroeg in bij Jaap Koelewijn. Toen hij op 14-jarige leeftijd 700 gulden van zijn oma kreeg, besloot hij te gaan beleggen, in obligaties, vertelde hij enkele jaren geleden aan de website IEX geld. „Ik kreeg voor stukken van Nederlandse Spoorwegen toen nog 7 procent rendement en ik vond het geweldig! Totdat de rente ging stijgen: de obligatiekoers dook omlaag. Ik was diep teleurgesteld. Maar het principe van beleggen vond ik prachtig.”
Deze fascinatie zou uiteindelijk leiden tot een loopbaan langs verschillende plaatsen in de financiële wereld. Met als meest prominente aanstelling het hoogleraarschap goed ondernemingsbestuur en bedrijfsfinanciering aan de Nyenrode Business Universiteit. Ook in de media nam hij de mores in de bestuurskamer veelvuldig on de vuur. Stevig, maar ook met een knipoog.
Jaap Koelewijn overleed afgelopen week na een lang ziekbed op 68-jarige leeftijd.
Expert gedrag in bestuurskamers
Koelewijn werd op 11 mei 1956 geboren in Amsterdam. Daar groeide hij samen met vijf broers en zussen – onder wie NRC-redacteuren Jannetje en Rinskje Koelewijn – op in een gereformeerd gezin. De opvoeding was streng en zijn vader schuwde lichamelijke tucht niet, zo valt te lezen in het boek De Hemel Bestaat Niet dat Jannetje Koelewijn schreef over hun ouders. Later keerde hij de kerk de rug toe.
Jaap Koelewijn studeerde in de jaren zeventig economie aan de Vrije Universiteit en promoveerde er op het onderwerp bankentoezicht. Hij kwam daarna terecht bij onder meer vermogensbeheerder Mees Pierson en toezichthouder AFM. Bij die laatste was hij enige tijd hoofd onderzoek. Meest prominent was zijn parttime aanstelling aan Nyenrode waar hij als hoogleraar te boek kwam te staan als een van dé experts op beleggingsbeleid en goed ondernemingsbestuur. Hij werd columnist voor het Financieele Dagblad (FD) en schoof ook geregeld aan in radioprogramma’s om bestuurscrises te duiden.
Daarbij schuwde Koelewijn kritische kanttekeningen niet. Zo noemde hij het verdienmodel van accountants – waarbij accountants mogelijk kritische vragen schuwen uit angst klanten naar de concurrent te jagen – „corrumperend” en betitelde hij het gedrag van bepaalde grote bedrijven die ondanks flinke reserves in de coronacrisis toch een beroep deden op steunmaatregelen „schandalig”. Wie sprak met de hoogleraar kon stevige quotes verwachten, vaak in creatieve metaforen verpakt.
Smet op blazoen
Stevig was echter ook de kritiek die Koelewijn ten deel viel toen in 2020 na onderzoek van het FD bleek dat Koelewijn zich had ingelaten met twee frauduleuze beleggingsadviseurs. Zo werd hij directeur van Eurofonds, een beleggingsfonds dat in Ierse huurwoningen investeert. En ook werd hij voorzitter van de raad van commissarissen van Topfund. In beide gevallen werkte hij onder meer samen met Michel G. Die werd enkele jaren daarvoor al eens veroordeeld tot een celstraf vanwege beleggingsfraude. Ook stond Koelewijn toe dat G. onder een valse naam beleggers benaderde.
Hoewel er bij de beleggingsfondsen geen strafbare feiten werden gepleegd, werd het Koelewijn, nota bene expert op het gebied van governance, flink aangerekend dat hij zich inliet met twee omstreden beleggers. Nyenrode beëindigde na de publicatie de betrekking van de hoogleraar. Ook stopte hij als bestuurslid van het pensioenfonds van toezichthouder AFM en als voorzitter van de raad van commissarissen van belegger SynVest.
Lees ook
Hoogleraar Jaap Koelewijn weg bij Nyenrode na een rel rondom een beleggingsfonds
De publieke storm viel hem zwaar. Koelewijn was van mening dat hij het juiste had gedaan omdat G. beloofde niet opnieuw tot frauduleuze handelingen over te gaan . „Iemand met spijt verdient een tweede kans”, vond Koelewijn. Hij benadrukte altijd dat bij de beleggingsfondsen waar hij zich aan verbond geen fraude is gepleegd of geld is weggesluisd.
In een interview met het FD verwees Koelewijn naar zijn gereformeerde opvoeding om het zaken doen met twee veroordeelde beleggers te verklaren. Hij had de kerk verlaten, maar bepaalde christelijke waarden had hij nog altijd hoog in het vaandel staan. „Ik geloof in het goede van de mens. Mijn wortels liggen in het streng-protestantse Spakenburg. [….] We moeten ophouden met mensen achtervolgen met wat ze ooit hebben gedaan. Ik vraag mezelf altijd: wat laat je na op deze wereld? Heb je mensen geholpen? Aan helpen zit een grens, dat wel, maar bij Michel heb ik gedacht dat het nog binnen mijn grens ligt.”
De laatste jaren had Jaap Koelewijn een column voor verschillende managementbladen. Hij laat drie kinderen achter.
Er is een manier om steden op hete dagen wel vijftien graden koeler te maken. Om onderdak te bieden aan honderden soorten organismen, van vogels tot insecten tot korstmossen. Om de mentale gezondheid én de sociale cohesie in de buurt te verbeteren, geluidsoverlast te dempen. Om de bodem meer water te laten vasthouden én om CO2 op te slaan. En zo gaat het lijstje met voordelen van bomen planten in de stad nog wel even door.
Vanwege alle recente bevindingen over de voordelen van stadsbomen, zijn ze in de mode geraakt bij stedenplanners, gemeentebesturen en burgerorganisaties. Begin oktober kondigde een groep Leidse burgers aan 450 bomen in de stad te gaan planten ter ere van 450 jaar Leidens Ontzet. Een groep Amsterdamse stichtingen en bedrijven schenkt 750 bomen voor de viering van het 750-jarig bestaan van de stad volgend jaar. Op het Future Green Cities Congress kwamen eind september in Utrecht honderden stedenbouwkundigen en lokale politici van over de hele wereld samen om tips en trucs uit te wisselen over hoe ze zo snel en zo goed mogelijk bomen kunnen planten. Van Parijs, dat sinds 2020 zo’n 100.000 bomen heeft geplant, tot Milaan, dat 3 miljoen nieuwe bomen wil neerzetten tot en met 2030: er is vrijwel geen grote Europese stad zonder groot bomenplantprogramma.
Maar zomaar duizenden bomen neerzetten in een stad gaat niet. Er is niet altijd plek, om maar iets te noemen. En welke boomsoorten passen bij de specifieke bodemomstandigheden in de stad, tussen de wirwar van kabels en leidingen? Hoe zorg je ervoor dat de geplante bomen daadwerkelijk bijdragen aan de biodiversiteit en verkoeling? Wíllen de omwonenden wel bomen als die ervoor zorgen dat hun auto gaat plakken of het rommelig wordt in de herfst? Het planten van bomen behelst veel meer dan alleen het in de grond zetten van een stam met blaadjes.
Een bijgedachte
„Soms krijg ik het gevoel dat elke stad opnieuw het wiel aan het uitvinden is”, zegt Lodewijk Hoekstra, oprichter van NL Greenlabel, een netwerkorganisatie voor snellere vergroening van steden. Het ontbreekt aan coördinatie, het delen van kennis en een overkoepelende visie, waardoor de vergroening van steden veel langzamer gaat dan zou kunnen, zegt hij. „Als je nu door steden loopt, zie je de erfenis van hoe bomen in de stad altijd een bijgedachte zijn geweest. Groen was zeker de afgelopen eeuw hooguit architectenpeterselie.”
En omdat groen werd gezien als een soort garnituur in plaats van een onmisbaar onderdeel van stadsontwerp, zitten steden met een publieke ruimte die inmiddels nogal boomonvriendelijk is: er liggen kabels in de bodem, er is geen ruimte; het is daardoor duur om bomen neer te zetten.
Op de hoek van de Jaarbeursboulevard en Croeselaan in Utrecht staan sinds dit jaar de groene woontorens genaamd ‘Wonderwoods’.
Foto’s: Walter Herfst
Want het planten van bomen kan flink in de papieren lopen. „De boom zelf is peanuts: 150 tot 600 euro”, zegt Cathelijne Bouwkamp, de Arnhemse wethouder (GroenLinks) voor Groen en Klimaatadaptatie. „Maar dan komen nog de kosten voor het geschikt maken van de bodem, het verleggen van kabels en leidingen, het onderhoud, alles bij elkaar komt er per boom het tienvoudige bij.” Een fatsoenlijke boom kost dus zomaar richting de 2.000 tot wel 8.000 euro. Tussen gebouwen in het centrum is het veel duurder om een boom neer te zetten dan in een plantsoen. Gemeentes moeten om de bomen voldoende groeiruimte te geven vaak ‘wortelbunkers’ in de grond aanleggen, constructies om ruimte te maken voor het wortelstelsel. „Je ziet in wijken waar dat in de jaren 80 en 90 niet is gebeurd”, zegt Bouwkamp. „Daar zien de boompjes er nog uit alsof ze drie jaar oud zijn, omdat ze niet goed hebben kunnen groeien.” Dan leveren de bomen ook veel minder potentiële voordelen op.
Pas na dertig jaar volgroeid
Het grootschalig planten van bomen vergt dus een heel andere blik op openbare ruimte dan lang de norm was, en ook andere manieren van omgaan met publiek geld. „De grootste voordelen van bomen in de stad pluk je pas na een jaar of dertig, veertig, als de bomen volgroeid zijn”, zegt Bouwkamp. Het is volgens haar niet altijd makkelijk om de voordelen voor toekomstige generaties goed mee te wegen in besluitvorming.
Toch slaagde Arnhem erin om tussen 2020 en 2023 het aantal bomen in de stad met 10 procent te laten toenemen, volgens de gemeentelijke bomenmonitor. Één van de manieren waarop dat is gelukt, is doordat Arnhem als een van de eerste Nederlandse steden de norm ‘3-30-300’ in het beleid heeft opgenomen. Die norm, in 2019 bedacht door de Nederlandse stadsecoloog Cecil Konijnendijk, beschrijft hoe iedereen vanuit zijn raam minstens drie bomen moet kunnen zien, dat elke wijk voor minstens 30 procent onder bladerdek moet liggen, en dat elk huis maximaal 300 meter verwijderd mag zijn van een park of stadsbos. „We moeten steden transformeren,” zegt hij op het congres in Utrecht. Volgens hem zijn voorstanders van vergroening vaak te soft en kan zo’n duidelijke regel voor veel snellere verandering zorgen.
Dat lijkt te kloppen. Nadat Konijnendijk de norm bedacht, ging die in de periode na de pandemie opvallend viral onder stedenplanners, en werd hij opgenomen in beleid in honderden steden wereldwijd, waaronder dus Arnhem.
„Het is een norm die in één keer helder maakt wat het streven is”, zegt Bouwkamp. Neem die 30 procent bladerdek: dat helpt Arnhem ook om te bepalen wáár in de stad een boom het meest toevoegt, en om nu al plannen te maken voor het bereiken van dat percentage over vele jaren als de bomen volgroeid zijn.
Arnhem haalt de norm nog lang niet overal. „In hete zomers geldt helaas vaak nog steeds: hoe armer, hoe warmer”, zegt Bouwkamp. Bomen planten hangt volgens haar nauw samen met het verkleinen van ongelijkheid.
En het is geen absolute regel, die 3-30-300-norm, benadrukt ze: soms moeten er andere keuzes gemaakt worden dan het strikt opvolgen van die mooie ronde getallen. Zo waait er in Arnhem vaak een verkoelende wind vanaf de Rijn, die door de stad loopt. Als je de wind op te veel plekken blokkeert door bomen, verlies je op hete dagen juist die verkoeling. Het is een complexe afweging, bepalen waar je bomen plant.
Privégrond is blinde vlek
Wat opvalt in de discussie over bomen in de stad, is dat het vaak gaat over wat gemeentebesturen moeten doen. Maar veruit de meeste grond in steden is in private handen. „Een grote blinde vlek is privégrond”, vertelt de Belgische stadsecoloog Thomas Halford op het Future Green Cities Congress in Utrecht. Hij is verantwoordelijk voor een groot bomenplantprogramma in Luik. Als burgers en ondernemers zelf worden geactiveerd om meer bomen te planten, kan het nog veel harder gaan, ziet hij. In Luik deelt de gemeente daarom inheemse bomen uit aan inwoners tijdens een jaarlijks terugkerende bomenweek, waar bewoners ook instructies en hulp krijgen bij het planten.
Arnhem probeert het burgers ook extra makkelijk te maken zelf werk te maken van het vergroenen van hun tuinen en buurten. De gemeente heeft twee stratenmakers in dienst die soms al binnen een paar weken tegels komen verwijderen voor de aanplant van bomen en struiken, als bewoners melden dat het groener kan in een wijk. De stad won vorig jaar door dat soort initiatieven het Nederlands Kampioenschap Tegelwippen, een landelijk initiatief voor het vergroenen van buurten en tuinen door bewoners zelf.
„Het gaat in veel steden nog altijd te langzaam, maar sinds de pandemie is er zeker een kentering zichtbaar”, zegt Lodewijk Hoekstra van NL Greenlabel. Hij hoopt daarom ook dat er ook financiële prikkels gaan komen om het planten van bomen te stimuleren. „Waarom geen korting op een hypotheek van de bank als je je tuin vergroent? Of een lagere WOZ-aanslag als je bomen rondom je huis plant?” Dat zou er volgens Hoekstra voor kunnen zorgen dat er de komende jaren in steden nog veel meer bomen bij komen.