Vijftien Doden bij Bombardement Gaza – TheMovie. Of: Inflation: The Revenge of Russian Gas. Of: Vaccinatieronde 6. Dit zijn slechts enkele van de filmtitels waar we naar kunnen uitkijken, nu Sony en de Britse krant The Guardian een deal hebben gesloten. Althans, dat is het eerste waar ik aan dacht. De film- en televisieafdeling van Sony heeft namelijk alle rechten op het verfilmen van journalistiek van The Guardian gekocht. Niet alleen van toekomstige verhalen, maar ook van het archief dat tweehonderd jaar terug gaat. En nee, dat leidt niet alleen tot films over graanprijzen, parlementair gesteggel en malafide hondenfokkers – al kan je met Brad Pitt van alles een kaskraker maken.
The Guardian ís namelijk al een speler in de internationale filmindustrie. In 2021 won de krant de Oscar voor Beste Korte Documentaire, voor Colette. Over de 90-jarige Colette Marin-Catherine, een van de laatste overlevenden van het Franse verzet. Daarvoor maakte de krant Black Sheep, over een zwarte jongen die een bende racisten te lijf gaat; ook genomineerd voor de Oscar voor Beste Korte Documentaire. En daarvoor kwam Oliver Stones Snowden, over Edward Snowden, gebaseerd op de journalistiek van The Guardian. Het was het beste werk van Oliver Stone sinds de jaren negentig: vier sterren – aldus The Guardian. Niks mis mee: drie belangrijke verhalen die, dankzij de filmindustrie, een groter publiek hebben bereikt.
Zijn producenten zó wanhopig door het instorten van hun superheldenfranchises?
Maar wat mij betreft is er een enorm verschil tussen het zélf produceren van een film als verlengstuk van je journalistiek, en het verpatsen van al je filmrechten. Bij de eerste behoud je controle. Bij de tweede teken je het boek van de duivel: oneindig onderhandelen over de interpretatie van journalistiek met één winstgericht bedrijf. Geen verrassing dus dat journalisten bezorgd reageren: hoe garandeer je een feitelijke verfilming van je werk? Stel: je schrijft een profiel van Poetin en een jaar later prijkt je naam op een sitcom waar Poetin een wasbordje heeft en een chimpansee als beste vriend?
The Guardian is niet het enige medium dat zo’n deal sloot. Het lijkt een kleine trend te zijn in de mediawereld. Entertainment-vakblad Variety ging in zee met Disney. Podcastproducent Tortoise met Sky Studio’s. Het is een bizar fenomeen: zijn filmproducenten zó wanhopig door het instorten van de superhelden-franchises dat ze investeren in een ‘journalistiek, filmisch universum’?
Voor de kranten is het een financiële meesterzet. Het kost heel veel moeite en aandacht om de rechten van één verhaal aan een gewillige studio te slijten. Nu slaan ze in één klap munt uit hun hele archief. Met zo min mogelijk moeite. Waarschijnlijk denken ze ook dat hun journalistieke naam er niet onder zal lijden. Klopt de adaptatie niet? Dan kunnen ze altijd nóg een artikel schrijven: ‘Alles wat er niet klopt aan de verfilming van…’ Voor de filmganger ligt er wel een uitdaging. Met de komende verfilmingen van ‘echter verhalen’ moet men nóg beduchter zijn op sensationalisering van de waarheid, in de bioscoop.
Maar goed. Als we dan toch die richting inslaan: mag NRC ook zo’n deal? Ik speel mezelf wel, in de film over de heroïsche journalist die dapper de marteling van tien Fast and Furious-films onderging voor De Waarheid. Of anders mag Brad Pitt me spelen.
Drake is geen slang, geeft hij zijn fans in de allerlaatste seconden van zijn concert in de Ziggo Dome in Amsterdam nog mee. Hij is aardig tegen mensen, vertelt hij tijdens een uitdovend muzikale outro. Het zit goed met zijn karma. Daarom heeft hij succes. Alsof hij wil zeggen: laat die mensen buiten maar praten. Het zijn slechts geruchten die over hem rondgaan.
De publieke opinie over Drake is niet positief. De Canadese superster is niet bepaald ongeschonden uit de ruzie met concurrent Kendrick Lamar gekomen. Wat heet. De grootste raphit van vorig jaar, Lamars ‘Not like Us’, ging erover dat Drake zou functioneren als kolonist in de rapscene en het bovendien met minderjarigen zou doen. Lamar won er een Grammy mee, tijdens de Super Bowl Halftime Show zagen miljoenen hoe het nummer door een uitverkocht stadion werd meegebruld. Drake heeft de rapbattle verloren, maar sputtert nog na in nieuwe nummers en met rechtszaken tegen zijn platenlabel, die hij de schuld geeft van zijn afgang. Hij trad een poos weinig op, maar nu is er een kleine Europese tour, met op woensdag de eerste van drie Amsterdamse shows. Ondanks deze aanloop, eet het publiek in de zaal vanaf de eerste raps uit zijn hand.
Een jaar of tien geleden veranderde bijna alles wat Drake aanraakte in goud. Hij brak almaar streamingrecords, en had een goed oor voor de koers van popmuziek. Rapte hij een coupletje mee met een opkomende artiest, dan brak die door. Aangekondigde shows verkochten meteen uit. Succes is er nog steeds, maar die tijden zijn voorbij: de shows in Amsterdam zijn niet uitverkocht. Dat wordt slim opgelost door het intiemer aan te pakken. Een plexiglas catwalk loopt langs de randen van de zaal vlak boven de hoofden van de bezoekers, zodat hij altijd dichtbij lijkt.
De show heeft verder geen visuele trucs, geen band. Een colonne bodyguards beweegt de hele avond onder die catwalk mee en om de vijf meter staat een beveiliger. Zij zetten bijvoorbeeld een fan die een T-shirt richting de artiest gooit, direct de zaal uit. Dichterbij betekent niet dat er ook echt contact mag worden gemaakt, hoeveel liefde en aardigheid Drake ook zegt te voelen.
Medley van rustige nummers
Maar wat is het optreden wisselvallig. De avond trapt opvallend ingetogen af, waar het mooie ‘Marvins Room’ (uit 2011) meteen duidelijk maakt dat hij uit zijn hele carrière gaat putten. Maar wat is de logica van openen met een medley met flarden van rustige nummers? Met knallers voelt een medley als constant opschakelen, nu is er geen tijd om te horen wat zo’n subtiel oudje zo mooi maakt. En dan zingt Drake het ook nog eens bijna in slowmotion, achter de beat aan hobbelend. Nog een raar moment: de dj en Drake die plots op een tribune staan en wat hits draaien alsof het een huisfeest is, inclusief zijn eigen vocalen vanaf een usb-stick. Of een overbodig blokje waar tourgenoot en r&b-zanger PartyNextDoor wat nummers mag doen. Dat stijgt pas op als Drake in ‘Come and See Me’ bijvalt, en hun stemmen elkaar mooi vinden over een bed van elektronische hi-hats.
Toch zijn er genoeg nummers vanavond die duidelijk maken waarom Drake nog altijd een ster is. De dreigende lompheid van ‘Knife Talk’ laat de zaal ontploffen, megahit ‘Sicko Mode’ laat het zelfs kolken als Drake trots meldt dat hij zijn microfoon op de grond kan leggen terwijl zijn stem nog steeds uit de speakers schalt. Er zijn meerdere opwindende momenten waarbij hij moeiteloos wisselt tussen soepele r&b-zang en bitse rap of een nummer met een u-bocht de andere kant op stuurt zoals hij zo goed kan. Op die momenten zijn al zijn ongemakkelijke praatjes en aangemeten machohouding even vergeten en maakt het niets uit of hij nou wel of niet aardig is.
‘Moge de data zachtjes rusten’, staat op een kaars die mensen kunnen aansteken om hun Facebookhistorie te herdenken. Onder het genot van een ‘tracking cookie’ met cranberrysmaak (een verwijzing naar de cookies die internetgebruikers moeten accepteren om websites te gebruiken) bewonderen bezoekers van het Facebookmuseum de uitgestalde internetnostalgie. De kattenfoto’s, relatiestatussen, felicitaties en profiel-updates vormen samen de herinneringen aan het socialemediaplatform. „Verwijder je Facebookaccount nog niet!”, staat op een grote poster. In het museum kunnen gebruikers een USB-stick kopen, om hun Facebookdata in op te slaan.
Met het Facebookmuseum, dat begin juli een week open was op Utrecht Centraal, wilde de Utrechtse kunstorganisatie SETUP op een ludieke manier de hoogte- en dieptepunten van het sociale medium herdenken en samen met de bezoekers selecteren wat ze aan digitaal cultureel erfgoed willen bewaren. Het doel was om gebruikers te ondersteunen bij hun afscheid van Facebook, door hun de mogelijkheid te bieden persoonlijke herinneringen op te slaan. Want hoewel steeds meer gebruikers nadenken over hun afhankelijkheid van Big Tech, lukt het hun niet om daadwerkelijk afscheid te nemen van deze platforms.
Het museum is tot dusverre de meest tastbare uiting van de dubbele gevoelens die sociale media oproepen. Gebruikers worstelen met de toxische invloed van de platforms en hun afhankelijkheid van Big Tech. Aan de andere kant zijn ze gehecht aan hun account, het netwerk en het contentarchief op de platforms. „De sfeer rond sociale media is de laatste tijd omgeslagen”, zegt Siri Beerends, cultuursocioloog bij SETUP. „De tijd van de naïeve beloftes dat sociale media ons dichter bij elkaar gaan brengen en voor democratisering gaan zorgen is wel echt voorbij. Steeds meer mensen vragen zich af of die platforms wel goed zijn voor onze samenleving en of we er niet vanaf moeten.”
Desinformatie
Het publieke debat over de kwalijke invloed van sociale media laaide weer op toen Meta-baas Mark Zuckerberg in januari bekendmaakte te stoppen met factchecken, de strijd aan te binden met Europese wetgeving tegen desinformatie, en de koers van president Trump te volgen. Maar de zorgen spelen al veel langer. „Er is veel aandacht voor de politieke dimensie van sociale media”, zegt Beerends. „Maar er is weinig oog voor de emotionele aspecten, die het moeilijk maken voor mensen om daadwerkelijk van die platforms af te gaan. Mensen hebben hun hele hebben en houden erop staan, hoe verwijder je dat zomaar allemaal?”
De emotionele waarde van sociale media is vooral te herleiden tot het verlangen om met zo veel mogelijk bekenden op één platform te zitten, ziet SETUP. De kwantiteit van sociale verbindingen is belangrijker dan de kwaliteit: de gebruiker verlangt naar veel connecties en ziet zijn eigen activiteit pas als waardevol als zo veel mogelijk mensen het kunnen zien.
Volgens SETUP zijn er genoeg alternatieve platformen die ons minder afhankelijk maken van Amerikaanse Big Tech én minder toxisch zijn. Overstappen doen gebruikers alleen niet, omdat ze daar te weinig connecties hebben. Daarnaast verdienen steeds meer mensen en organisaties geld met hun zichtbaarheid op sociale media, wat het voor sommige ondernemers zelfs haast onmogelijk maakt om over te stappen.
Het laten zien van foto’s kan ook in het echt, en dan heb je tenminste een gesprek
Cultureel erfgoed
„Veel gebruikers zijn zich niet bewust van het emotionele aspect”, zegt Beerends. „Met het Facebookmuseum wilden we voorkomen dat nieuwe generaties in de armen van een volgende tech-oligarch worden gedreven, zónder hun enthousiasme voor de netwerksamenleving te beknotten. Daarnaast is een Facebookaccount niet alleen een spiegel van onszelf, maar ook een reflectie van een bepaalde periode uit onze digitale geschiedenis. Het is daarom bijna als cultureel erfgoed te bestempelen. Hoe we dat erfgoed willen herinneren en wat Facebook voor ons is geweest mag niet alleen door Mark Zuckerberg bepaald worden.”
Hoe gehecht gebruikers zijn aan hun socialemedia-accounts is te zien aan de torenhoge streaks (reeksen) die sommigen in stand houden. Op Snapchat ontvang je een streakpunt voor elke dag dat jij en je vrienden een foto naar elkaar sturen. Op BeReal ontwikkel je deze streak door dagelijks een post te plaatsen. Marit Chrispijn-Overdevest (24) heeft een streak van meer dan 1.100 dagen op haar BeReal-account. „Het is een soort online dagboekje. Je hebt van elke dag een herinnering en je ziet precies hoe je als persoon verandert.”
BeReal is een Franse app die tegen de ‘picture-perfect’-sfeer op sociale media ingaat. Maar net als andere platformen wil het bedrijf geld verdienen door gebruikersdata te delen met adverteerders. Gebruikers krijgen elke dag op een willekeurig tijdstip een melding waarop ze een spontane, ongefilterde foto moeten plaatsen. „Ik vind het heel leuk dat je elke dag een soort geforceerde herinnering hebt. En door het willekeurige tijdstip krijg je echt een inkijkje in iemands dag.”
Dit unieke concept maakte de app snel populair. Toch verlaten veel gebruikers BeReal nu weer. „Veel van mijn vrienden zijn niet meer actief, jammer genoeg”, zegt Chrispijn-Overdevest. „Ik gebruik de app nu vooral voor de herinneringen. Ik probeer los te komen van de overvloed van berichten en meldingen op sociale media, en BeReal is daarin minder toxisch. Als nog veel meer vrienden de app verlaten, zou ik misschien ook mijn account verwijderen. Maar ik zou dan wel eerst checken van welke herinneringen ik nog een backup wil maken.”
‘Tracking cookies’ met cranberrysmaak in het Facebookmuseum.
Tien jaar aan herinneringen
Het opgeslagen archief van socialemediaplatforms vormt voor velen een reden om emotionele waarde te hechten aan hun accounts. Sanne Cronau (24) heeft bijna tien jaar aan Snapchat-herinneringen opgeslagen. Dit zijn foto’s en video’s die door de gebruiker bewust zijn bewaard. De app speelt in op de memorabele waarde door de gebruiker dagelijks terug te laten blikken op foto’s van een of meerdere jaren geleden.
„Het is gewoon leuk om herinnerd te worden aan wat je een jaar geleden aan het doen was”, zegt Cronau, die wekelijks wel even haar Snapchat-herinneringen bekijkt. „Dat archief vormt een soort memory lane. Ik zou het echt zonde vinden als dat ineens weg is.” Het gevoel iets te missen, wat door Gen-Z ‘FOMO’ is gedoopt (Fear Of Missing Out), speelt daarbij ook een rol. „Als ik twee weken niet op Snapchat heb gekeken, heb ik eigenlijk geen idee wat mijn vrienden allemaal aan het doen zijn. Als ik niet online ben, is de rest wel online. Je loopt dan gewoon achter.”
Niet iedereen hecht emotionele waarde aan sociale media. Joost Plugge (24) zette zijn Instagram-account op non-actief omdat hij zich realiseerde dat de connecties voelden als ‘schijncontact’. „Ik miste het echte contact heel erg. Je ziet wel een foto van iets of iemand, maar het verhaal en het gesprek eromheen mist.” Plugge heeft inmiddels zijn accounts van bijna alle platforms verwijderd. „Instagram is een makkelijke tool om op de hoogte te blijven van vrienden, maar een appje of belletje kan dit makkelijk vervangen en dat maakt het contact persoonlijker.”
Een echt gesprek
Plugge groeide op met sociale media, waardoor dit besef bij hem pas later kwam. „Vroeger waren sociale media ook een manier om erbij te horen: je wilt laten zien hoe leuk je leven is. Nu ben ik daar minder gevoelig voor Natuurlijk vormt je account wel een soort logboek van je leven, maar of het echt mijn leven weerspiegelt weet ik niet. Het laten zien van foto’s kan ook in het echt, en dan heb je tenminste een gesprek. Ga eens na met wie je op sociale media echt contact wilt houden en ga het gesprek met ze aan. Dan zul je zien dat al die apps niets toevoegen aan je leven.”
De wedstrijd is nog geen drie minuten bezig en allebei de teams hebben al een punt gescoord. De kleine leren bal, de sliotar die wat weg heeft van een honkbal, vliegt heen en weer over het veld.
De typisch Ierse sport hurling wordt één van de snelste veldsporten ter wereld genoemd en in het Croke Park-stadion, in hoofdstad Dublin, blijkt al gauw waarom. In bijna elke minuut van de wedstrijd wordt er gescoord. Met hun houten stick, de hurley, plukken spelers de bal uit de lucht en mikken die vervolgens trefzeker tussen de hoge witte palen. De buitenspelregel bestaat niet bij hurling, dus de spelers voorin het veld kunnen vlakbij het doel wachten op hun kans.
„Niet-Ieren zouden het gekkenwerk vinden om je hand in de lucht te houden op een hurlingveld, zo hard knalt de bal soms over het veld. Zo’n hurley is min of meer een wapen”, zegt Francis Fitzgerald. Hij en zijn vrouw zijn speciaal uit Limerick komen rijden voor deze wedstrijd. „De spelers zijn zó vaardig. Ze rennen over het veld terwijl ze tegelijk de bal hoog houden met hun stick.”
Hurling werd al gespeeld in de twaalfde eeuw, met ballen van koeien- en paardenhaar.
Foto Ramsey Cardy / Sportsfile /Getty Images
Vandaag speelt de ploeg van Dub-lin thuis tegen Limerick, een stadje in het zuidwesten van Ierland. Op straat voor het stadion verkopen kinderen flesjes water, gelukspoppetjes en gevlochten haarbanden in clubkleuren, drie voor 5 euro. Fans van de teams zitten door elkaar op de tribune, de lichtblauwe shirts voor Dublin pal naast het groen-wit van Limerick. Vooraf is Limerick favoriet, maar tegen de verwachtingen in wint Dublin. Allebei de ploegen worden later in de competitie uitgeschakeld.
De grijzende Francis Fitzgerald is geboren en getogen in Limerick en speelde van jongs af aan hurling op school. „Dat is het mooie. Kinderen vanaf een jaar of zes leren het spelen en raken ermee vertrouwd.” Zelf speelt hij al zeker vijfendertig jaar niet meer. Gelukkig niet, zegt zijn vrouw Catherine. Veel te riskant. Zij komt uit Cork en van team veranderen als supporter, en eigenlijk ook als speler, dat hóórt niet, zegt ze. „Ik woon al 31 jaar in Limerick, maar ik steun nog altijd Cork. Dus ik ben hier alleen voor het dagje uit.” Háár team haalde vorige week zondag de finale van de landelijke competitie, maar verloor die van Tipperary.
Ballen van koeienhaar
Die finale staat elk jaar standaard in de toptien van best bekeken televisieprogramma’s in Ierland, vertelt Paul Rouse. Hij is hoogleraar geschiedenis aan University College Dublin en gespecialiseerd in de geschiedenis van Ierse sporten. „Dat laat wel zien hoezeer hurling onderdeel uitmaakt van de Ierse cultuur.” Croke Park, het stadion in Dublin waar veel belangrijke wedstrijden worden gespeeld, is één van de grootste sportstadions van Europa, waar bijna 82.500 fans in passen.
Hurling is één van de twee nationale sporten van Ierland – de andere is het Keltisch voetbal. Maar hurling is ouder. In het Ierse Nationaal Museum liggen historische speelballen uit de twaalfde eeuw, gemaakt van bruin koeien- en paardenhaar. Op zich is er natuurlijk weinig unieks aan een teamspel dat gespeeld wordt met een stok en een bal, zegt Paul Rouse. „Maar bijzonder aan hurling is dat het door de eeuwen heen populair is gebleven en bijna altijd breed georganiseerd is geweest.” Teams uit buurdorpen namen het in vroege jaren tegen elkaar op en dat is nog steeds zo.
In Croke Park, het stadion in Dublin waar veel belangrijke wedstrijden worden gespeeld, passen bijna 82.500 toeschouwers.
Foto Daire Brennan /Sportsfile / Getty Images
Hurling wordt ook aangehaald in oude Ierse mythes en legenden. Een grote held was bijvoorbeeld Cú Chulainn, een strijder en halfgod die een boze waakhond versloeg door een hurlingbal in zijn keel te slingeren. Hurling werd in die oude verhalen als vechtsport neergezet, waarbij speelkwaliteiten van helden op het veld gelijk stonden aan hun kwaliteiten in een gevecht. Op het Ierse platteland golden vroeger dan ook nauwelijks regels bij het spel en ging het er soms gewelddadig aan toe.
Maar de belangrijkste verbinding die veel Ieren zien, is die tussen hurling en de strijd tegen hun bezetters door de eeuwen heen. Zoals fan Francis Fitzgerald het zegt: „Hurling werd niet geïntroduceerd door één van de plunderaars die over Ierland heersten. Het waren niet de Vikingen of de Britten die ermee kwamen. Het is ons eigen erfgoed.”
De kleine bal in hurling wordt sliotar genoemd.
De sticks waarmee wordt gespeeld, hurleys genoemd, zijn van hout.
Foto’s Brendan Moran / Sportsfile / Getty Images
Rugby en cricket verboden
Aan het begin van de twintigste eeuw, toen nationalistische Ieren een einde wilden maken aan de Britse kolonisering, was die politieke strijd ook terug te zien rond het sportveld. Er ontstond concurrentie tussen Ierse en Britse sporten. De landelijke Keltische sportvereniging, de Gaelic Athletic Association (GAA), verbood in die jaren hun leden om Britse sporten zoals rugby of cricket te beoefenen of om daar wedstrijden van te bezoeken. En de Keltische clubs lieten geen Britse politiemannen of militairen toe om hurling te spelen.
Hoogleraar Rouse noemt het idee dat alle Ieren die zich hard maakten voor een Ierse republiek automatisch ook leden van de GAA waren, en dus aan hurling of Keltisch voetbal deden, een „tekenfilmversie van de werkelijkheid”. Het klopt dat bijvoorbeeld bij een opstand tegen de Britten in Dublin in 1916 relatief veel leden van de GAA betrokken waren, zegt hij, volgens schattingen ging dat om ongeveer een vijfde van degenen die mee vochten. „Maar dat betekent dat ook genoeg niet-leden meededen aan de strijd. En er waren ook veel hurlingspelers die zich niet met de nationalistische beweging bezighielden, maar de sport gewoon leuk vonden.”
Toch is de politieke component niet te missen in de recentere geschiedenis van hurling en het Keltisch voetbal. In Noord-Ierland, dat zijn de zes districten op het eiland die na de Ierse onafhankelijkheid samen onderdeel bleven van het Verenigd Koninkrijk, beoefenden van oudsher vooral katholieken de Keltische sporten. Tijdens de gewelddadige Troubles, de periode van bijna dertig jaar strijd tussen de Ierse, katholieke republikeinen en Britse, protestantse loyalisten, werden in Noord-Ierland GAA-clubhuizen en sportvelden belaagd. Meestal door loyalistische paramilitairen voor wie de hurlingspelers en hun fans een makkelijk doelwit vormden. Er kwamen volgens schattingen 150 GAA-leden om door zulk geweld.
Amateursport
Buiten het Croke Park-stadion staan fans van Dublin en Limerick gemoedelijk samen een sigaretje te roken. Zo vaak spelen deze twee teams niet tegen elkaar, zegt Dublin-fan Liam Kennedy, dus met hun onderlinge rivaliteit valt het ook wel mee. „Hoe dan ook brengt hurling mensen vooral samen. De GAA-sportclubs zijn traditioneel de plekken waar buren en gezinnen elkaar ontmoeten.” De clubs draaien ook voor het overgrote deel op vrijwilligers. Kennedy: „Als kind gingen we van jongs af aan gewoon mee, of we wilden of niet.”
Bij jongeren van nu zijn de Keltische sporten de afgelopen twintig jaar juist nog populairder geworden, doordat de Ierse regering sinds 2005 een programma subsidieert dat Go Games heet. Daarbij is het idee dat ieder kind in Ierland de kans krijgt om hurling, Keltisch voetbal of handbal te proberen. Op driekwart van de basisscholen en twee derde van de middelbare scholen wordt hurling nu als sport aangeboden. Inmiddels heeft de GAA ruim 511.000 leden, op een bevolking van 5,3 miljoen Ieren is dat bijna 10 procent.
Het mooie aan hurling vindt zij, zegt Limerick-aanhanger Chris Sheegan in haar groene shirt, dat het altijd een amateursport is gebleven. „De spelers trainen zo hard en krijgen daar niets voor betaald. De inzet voor hun clubs en hun graafschap is gigantisch.” Ze weet precies hoe vaak ‘haar’ Limerick de afgelopen jaren provinciaal kampioen werd (zes keer) en daarna ook landelijk de beste was (vijf keer). Dat landelijke kampioenschap heet officieel de All-Ireland, want ook clubs uit Noord-Ierland doen mee aan de competitie.
Toch heeft de amateurscompetitie tegenwoordig professionele trekken. Spelers krijgen weliswaar niet betaald, maar ontvangen een ruime onkostenvergoeding. Verzekeraars, telefoonaanbieders en supermarktketens adverteren in en rond het stadion in Dublin. Na de wedstrijd wordt een man of the match uitgeroepen, dit keer is het Conor Burke van Dublin. Hij is „verrukt” dat ze gewonnen hebben, vertelt hij met een grote grijns aan de Ierse nationale sportzender, met achter hem een bord vol reclames. „Maar we zouden geen drie, vier keer per week trainen als we niet dachten dat we iets kunnen bereiken.”
De coach en spelers van Dublin vieren hun onverwachte overwinning op Limerick