Column | Leefbaar

Maandagmiddag maakte ik een wandelingetje met vriend L., die al tijden last heeft van een gegeneraliseerde angststoornis. Aangezien ik zelf ook niet helemaal immuun ben voor gepieker zoeken we elkaar regelmatig op om tips uit te wisselen. De voorspelbare adviezen – sporten, regelmatig leven, leuke therapeut, enge dingen niet uit de weg gaan – helpen prima, maar het kan natuurlijk altijd beter.

„Laatst besefte ik dat ik mijn geest moet zien als een hond!”, zei L. „En dan eentje die op alles afrent zonder zich eerst even af te vragen of het wel een goed idee is.”

„Ik ken dat soort honden”, zei ik. „Mijn tante Irma’s dwergpoedel zat op een dag achter een konijn aan en kwam vervolgens helemaal klem te zitten in een hol. We moesten hem er met een schoenlepel weer uit schrapen.”

„Mijn geest is soms ook een poedel”, peinsde L. „Ik heb mezelf moeten aanleren om hem terug te fluiten als hij weer eens iets griezeligs ontdekt en er meteen op af wil racen om er zijn tanden in te zetten. Je hoeft echt niet achter iedere gedachte, emotie of gevoel van onrust aan te gaan. Het zijn af en toe ook gewoon maar oprispingen van je brein.”

Hij haalde uit zijn jaszak twee Kinder Surprise-eieren en stopte me er eentje toe.

„Maar mijn mooiste recente ontdekking is nog wel dat overmatig bang zijn een vorm van magisch denken is.”

„Magisch denken?”

‘Dat je ervan overtuigd bent dat je de wereld kan beïnvloeden door iets te denken of te doen. Neem bijvoorbeeld afkloppen. Het helpt niets maar zelfs de meest nuchtere mensen doen het zodra het over hun gezondheid of belastingaangifte gaat.” Hij pakte zijn ei langzaam uit.

„Ik was zo gewend aan chronische spanning, dat die onrust mijn natuurlijke staat van zijn werd. Wanneer ik probeerde te ontspannen, ging er meteen een interne alarmbel af, want ik was niet meer alert en dus onveilig. Dus bleef ik maar malen. Tot ik doorkreeg dat jezelf de hele tijd in spanning houden ook een vorm van magisch denken betrof. Het was een soort deal.”

„Dat als je maar bang bleef, er nooit iets écht ergs zou gebeuren?”

Hij keek me even onzeker aan.

„Ik weet dat het gestoord klinkt”, zei hij, „maar het werkte voor mij. Tot het dat niet meer deed en ik na het afgaan van de wekker rillend in bed bleef liggen en zelfs de angst niet meer hielp, als je begrijpt wat ik bedoel. Tegenwoordig probeer ik de boel dus maar niet meer te bezweren.”

„En?”

Hij sloeg zijn arm om me heen.

„Nooit geweten dat een bestaan zonder magie zo leefbaar was.”

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.