Column | Lachen en lijden

We waren twee pinksterdagen in Arnhem, de stad waar ik tot rust kom. De mensen hebben er iets getormenteerds. Ze lijden, ook als ze genieten. Of beter: ze genieten tijdens het lijden. In het Sonsbeekpark was een festival, we streken er met de hele groep neer. We keken uit over de stad. Ik wees het pand aan vanwaaruit vroeger tandarts Staal opereerde. Hij liet ons aan het eind van de behandeling net zo lang rondlopen met een gebitje vol fluor, altijd sinaasappelsmaak, tot we kokhalzend boven het toilet hingen. Het boren van gaatjes ging zonder verdoving.

„Alleen zo leren jullie poetsen.”

Mijn ouders vonden het een goede tandarts, ze vonden het wel prettig als iemand eens wat strenger tegen ons was.

Er werd niet gereageerd op mijn verhaal.

We lagen in strandstoelen.

Op de achtergrond werden plaatjes gedraaid.

Alles was perfect.

De dochters zwermden uit over het terrein.

Park is gras is hooikoorts, ik was even de tijd van het jaar vergeten. Watten in het hoofd, rode vlekken, niezen, jeukogen, alles kwam voorbij. De Arnhemmers om me heen zagen het ook, ze kwamen langs om te informeren of ik soms last had van hooikoorts.

We trokken noodgedwongen verder. Stapje voor stapje. Ik beloofde ze ijs van Trio in de Steenstraat. De rolluiken werden voor onze neus naar beneden gehaald. Op de bankjes lepelden Arnhemmers uit bakjes. Een vrouw poetste de vuilnisbakken voordat ze ze naar binnen haalde. Ik vroeg tegen beter weten in of de ijswinkel voor ons toch nog even open mocht. Het antwoord was natuurlijk ‘nee’, Pinksteren was een katholieke feestdag en op feestdagen gingen ze eerder dicht. Hard werken was belangrijk, tijd met de familie was nog belangrijker.

We stonden zonder ijs.

Ik vertelde ze over de Martinuskerk waar mijn vader vrijwilligerswerk deed.

We sjokten terug naar het hotel.

„Tegenvallers horen ook bij het leven”, zei ik.

Even later werden we ingehaald door een man in een Vitesse-shirt uit de tijd dat NUON nog hoofdsponsor was. Hij sprong van zijn fiets en liep een stukje mee.

„Ik heb nog wel ijs gekregen”, zei hij. „Ik had banaan en hazelnoot en een toef slagroom.”

We namen het voor kennisgeving aan, dat was ook de bedoeling.

Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.