Het jaar liep af, wat ik vierde in de bioscoop, met Babygirl. Nicole Kidman speelt onverschrokken een topvrouw die haar seksuele frustratie uitleeft door zich te identificeren met een dolle hond die nodig streng getemd moet worden. Zonder Kidman had Halina Reijn een andere film gemaakt, maar let ook op Antonio Banderas als de echtgenoot en geniet van hem. Hij vervult een bijrol, maar Halina Reijn manoeuvreert haar regie zo dat ze Banderas’ talent volledig uitvlooit voor een interessante, mooie, geslaagde man – alleen, van temmen weet hij niet.
Kerst bracht ik door in de Haarlemse schouwburg met Postillon d’amour, de operette-extravaganza van Steef de Jong. Die is bezeten van operette en bordkarton, met uitzinnig resultaat. Van opera valt solitair te genieten, van operette niet. Dat weet Steef de Jong en hij streeft unverfroren naar met zijn allen. Zijn voorstelling drijft op de volle zaal. Op zo’n holle dag tussen Kerst en oudjaar ging ik naar Antwerpen, voor Cindy Sherman. Uit haar oeuvre destilleerde het FotoMuseum haar liaison dangereuse met de modewereld, die Sherman altijd weer aanhaalt, hoe wreed ze ook tekeergaat. Een hoogtepunt is haar cover voor het modemagazine Cosmopolitan, met Shermans zelfportret als een hoogzwangere vrouw in razernij. Cosmo wees de foto af, maar hij bestaat mooi wel. Dankzij hen.
Poedelprijs
Kunstenaars zijn niet gek. Die voeden zich met wie of wat hun maar voor de voeten komt. En dan maken ze iets waar niemand anders toe in staat is.
De poedelprijs voor ondoordachte uitspraken is dan ook voor Charles Esche, directeur-af van het Van Abbemuseum. In gesprek met NRC beweert hij onverdroten: „Zonder Braque, de vrouwen en de [Afrikaanse] beelden was Picasso niks”. Niks? Wellicht was Picasso zonder Braque, vrouwen en beelden een andere kunstenaar geweest. Maar ‘niks’, omdat Esche wil afrekenen met ‘de mythe van het universele genie’?
Ik raad Esche aan de Britse speelfilm Yesterday te bekijken. In die film worden door een kosmisch incident The Beatles en hun muziek weggewist uit de wereld, op het geheugen van één jonge straatmuzikant na. Charmante onzin, tot deze muzikant de bejaarde, want in de alternatieve realiteit niet vermoorde, John Lennon ontmoet. Die werd geen Beatle en geen popster. Hij is wel zichzelf en die zelf is een kunstenaar. Een ándere kunstenaar, product van andere invloeden. En wie zal zeggen of deze Lennon minder te betekenen heeft dan de, hier dus niet-ontkiemde, songschrijver van Strawberry Fields Forever?
Talent is een gegeven, dat leert Yesterday. Dat is plausibeler dan de veronderstelling: zonder George, Paul en Ringo was John Lennon niks. Dat is niet waar, daarvoor leverde Lennon zelf het bewijs, in de huidige wereld. Ga maar na. Hij ontmoette Yoko Ono, warmde zich aan haar originaliteit. Hij liet The Beatles achter zich, nam zijn talent mee en werd door haar een andere, alweer nogal geniale, kunstenaar.
Culturen komen en gaan. Soms hebben ze het eeuwige leven, soms is het opeens gedaan. Met de barok was de muziek halverwege de achttiende eeuw vrij abrupt klaar. Terwijl de complexe J.S. Bach decennia in de vergetelheid raakte, werd de simpele muziek van zijn zoon Johann Christian hip in Londen. Aan zulke paradigmawisselingen doe je weinig. De cultuur wilde zich blijkbaar op een andere manier tot muziek verhouden. De samenleving zelf veranderde, het openbare concert was in opkomst, de wereldlijke muziek won terrein, het publiek wilde niet altijd op de tenen hoeven staan. Klassieke muziek werd een amusementscultuur. Exit Matthäus-Passion, enter Johann Christian.
Net zo heb je, in elk tijdperk en in elke stijl, meer en minder levensvatbare componisten. Mozart, Beethoven en na een lange radiostilte ook weer Bach inspireerden door hun absolute grootheid steeds nieuwe generaties luisteraars en makers. Anderen hielden stand door de nabijheid van hun toon. Dvorák zal de toekomst niet op nieuwe ideeën brengen, maar zijn warme kracht zit de comfortabele schoonheidsbeleving van een groot publiek niet in de weg. Historisch belang is voor de massa ondergeschikt aan emotionele aantrekkingskracht en herkenbaarheid.
Hem hoef je dus niet te herdenken. Dat doen de orkesten en de spelers en de zaaldirecties met hun angst voor lege zalen wel, terwijl de schijnbaar populaire Maurice Ravel wél werk in uitvoering blijft. Hij is misschien wel een van de invloedrijkste componisten van de vorige eeuw, maar achter de blinkende oppervlakte van zijn Boléro en Ma mère l’oye blijft een flink deel van zijn oeuvre in het muziekleven onder de radar. Dan is zendingswerk gewettigd omdat het meer waardering en begrip voor de uniciteit van een klankwereld kan opleveren, en alleen dan heeft herdenken zin.
Kan deze golf van tijdelijke aandacht de componisten Berio en Boulez voor de vergetelheid behoeden?
In het herdenkingsjaar 2025 laten zin en onzin zich aan de hand van dat criterium eenvoudig schiften. Het honderdste sterfjaar van Erik Satie, het tweehonderdste geboortejaar van Johann Strauss of de vijftigste sterfdag van Dmitri Sjostakovitsj kun je laten zitten. De nazorg is op de grote podia in veilige handen. De geweldige Aaron Copland (1900-1990) zal gerust repertoire houden. De vijftigste sterfdag van de Italiaan Luigi Dallapiccola (1904-1975) is interessanter herdenkingsmateriaal, al maakt zijn intense maar hoogdrempelige twaalftoonsmuziek weinig kans bij een groot publiek te landen.
Historische rechtvaardigheid
Dat hoeft natuurlijk ook de inzet niet te zijn. Herdenken is historische rechtvaardigheid afdwingen voor miskende of vervaagde grootheden. Maar daarvoor zullen ze toch eerst vaker gespeeld moeten worden. Hoe hard dat nodig is bewijst het lot van twee grote, deze eeuw overleden componisten.
Dit jaar worden de honderdste geboortejaren herdacht van Luciano Berio (1925-2003) en Pierre Boulez (1925-2016). Beiden waren boegbeelden van het naoorlogse modernisme, van moeilijke muziek die het Dvorák-publiek de stuipen op het lijf joeg; Boulez was bovendien een beroemde dirigent, dus diverse podia pakken uit. In het bijzonder met Boulez, want de Berio-herdenking valt zeker in Nederland wat mager uit, al kan een volgend concertseizoen dat nog rechtzetten. Elisabeth Hetherington zingt met het Doelen Ensemble de Folk Songs, uitgerekend zijn enige hit, de jonge harpist Joost Willemze speelt zijn tweede Sequenza. Op reis dan maar. Esa-Pekka Salonen dirigeert Requies bij het Orchestre de Paris, Emilio Pomarico de Folk Songs en Bewegung in Lyon. In augustus dirigeert Klaus Mäkelä, in het buitenland niet als enige, Berio’s meesterlijke Schubert-fantasie Rendering bij het Concertgebouworkest.
Boulez wordt als een staatsman op het schild geheven. Het Muziekgebouw aan het IJ brengt in april een uitvoering van zijn hoofdwerk Répons (1981-1984) voor zes solisten, ensemble en live-elektronica, en een programma rond Boulez door pianist Ralph van Raat. In Parijs, waar het programma Boulez 100 hem eert met muziek, symposia en publicaties, klinkt Boulez onder maestro’s als Sir Simon Rattle en Klaus Mäkelä. In de Berlijnse Pierre Boulez Saal omvat een al in 2024 begonnen, gelijknamig evenement concerten met grootheden als de dirigerende componisten Matthias Pintscher en George Benjamin, en pianist Pierre-Laurent Aimard. In mei speelt het SWR-orkest onder de blijkbaar gerehabiliteerde dickpic-verspreider François-Xavier Roth Boulez in zijn voormalige woonplaats Baden-Baden. Deze maand dirigeert David Robertson het New York Philharmonic in een programma dat het orkest onder zijn toenmalige chef Boulez zelf in 1974 speelde, met naast werken van Bach, Schubert, Webern en Stravinsky ook Boulez’ Pli selon Pli. In april speelt Klangforum Wien …Explosante-Fixe… in Wenen.
Kan zo’n golf van tijdelijke aandacht beide componisten voor de vergetelheid behoeden? En waarom zou hun muziek überhaupt repertoire moeten houden? Het zijn confronterende vragen.
Radicale keus
Alle twee manifesteerden ze zich in de voorhoede van het naoorlogse modernisme, Boulez iets ongenaakbaarder dan de libertijnse Berio door zijn militante stellingnamen over grote voorgangers, tijdgenoten of operahuizen, en zijn radicale keus voor strikt constructivisme. Ze herstructureerden de muzikale grammatica en experimenteerden met elektronische muziek, Berio in zijn baanbrekende Sequenza’s met de expressiemogelijkheden van diverse solo-instrumenten. Deel drie van zijn Sinfonia (1968) voor orkest en acht versterkte stemmen herijkte de verhouding tot de westerse muziektraditie in een geestige en rumoerige citatenrooftocht op de vleugels van het derde deel uit Mahlers Tweede symfonie. Die anarchistische toon was een bevrijdend keerpunt in de door rigoureus constructivisme getekende naoorlogse muziekgeschiedenis. En dat is allemaal niet onopgemerkt gebleven.
Nu, bijna 22 jaar na zijn dood, lijkt Berio’s beeld te vervagen. Boulez leeft voort als dirigent van grandioze Ravels en Debussy’s of een biologerend intieme Negende van Mahler, maar niet als leverancier van kernrepertoire. Zijn werk is in de openbare ruimte van cultuur en media nauwelijks zichtbaar. Daar kunnen tal van redenen voor zijn. De geringe omvang en technische moeilijkheidsgraad van het oeuvre, onhandige bezettingen, angst voor de kaartverkoop, andere tijden, andere zeden. Anderzijds: was het ooit anders? Ook toen Boulez bij leven en welzijn dat beroemde en geëerde monument was, bleef het bereik van zijn muziek onthutsend klein. Bij de Nederlandse première van Répons onder Boulez zelf in de Amsterdamse Beurs van Berlage was in 1990 tout Amsterdam aanwezig, maar voor de deur op het Damrak wist toen ook al niemand wie Boulez was – en dat herinner ik me, omdat ik er uit balorigheid voorbijgangers op aansprak. Dat bliksemende Répons is trouwens een meesterwerk, net als het caleidoscopisch briljante …Explosante-fixe… in zijn uiteindelijke versie voor midi-fluit met live-elektronica, twee fluiten en ensemble (1991), muziek die denkt en leeft en onverwacht aangrijpend voelt met lichtsnelheid. Maar niets voor genotzoekers. De hardcore nieuwe muziek, die luisterparadigma’s omverwerpt en absolute concentratie eist van het gehoor, was en is een microcultuur. En getuige media-archieven als de database van NRC is de dood van hedendaagse componisten, ook de grote, meestal ook het einde voor hun oeuvres.
Ik scande het NRC-archief op Boulez, Karlheinz Stockhausen, György Ligeti en Berio en telde de hits na hun sterfjaar. De resultaten zijn alleszeggend. De naam Boulez duikt vanaf 2016 op in negen recensies, waarvan er twee over uitvoeringen van zijn werk gaan. Stockhausen wordt na zijn dood op 5 december 2007 genoemd in elf recensies, waarvan er twee over hem gaan. Duidelijk populairder is de magnifieke, muzikanteske György Ligeti, sinds zijn dood in 2006 vermeld in 43 recensies, waarvan ruim een dozijn over zijn werk gaat. Bij Berio is de oogst over de afgelopen tweeëntwintig jaar minimaal: twee besprekingen van zijn Coro voor veertig stemmen en veertig instrumenten, één over een nieuwe cd-opname van Sinfonia.
In de Klassieke Top 400 2024 van Radio 4 staat luid en duidelijk wat mensen willen
Anderzijds bracht in 2019 een door het Holland Festival geëntameerd compendium van hoogtepunten uit Stockhausens zevendelige operacyclus Licht in binnen- en buitenland alle pennen in beweging. Maar die eenmalige pieken herinneren aan wat de Nederlandse componist Peter-Jan Wagemans op 3 november 2021 in deze krant terecht zei: „Stockhausen heeft nooit een hit geschreven. Geen enkel stuk heeft repertoire gemaakt.” Je zou programmeurs kunnen verwijten dat ze te weinig voor de grote radicalen doen. Je zou ook kunnen zeggen: dat deden ze vaak genoeg toen Stockhausen nog leefde, en het volk heeft gesproken. Dat wil Dvorák, Bach en Beethoven. En filmmuziek. En Ludovico Einaudi.
Toekomstverwachtingen
Daar is bewijs voor, en het voedt de hypothese dat componisten van complexe moderne muziek hun toekomstverwachtingen niet te hoog moeten stellen. In de Klassieke Top 400 2024 van Radio 4 staat luid en duidelijk wat mensen willen. De lijst is niet zorgwekkend omdat Dvorák er van plaats zes tot plaats 343 acht keer opduikt, of omdat er alleen dode componisten op staan. Het wemelt er juist van de levende componisten, en dat lijkt voor de nieuwe muziek prachtig nieuws tot je ziet wie het zijn. In de top-10 zijn het Arvo Pärt met Spiegel im Spiegel en John Williams met zijn filmmuziek uit Schindler’s List. Met verstilde sfeermuziek respectievelijk postromantisch sentiment blijken ze het stilistische alfa en omega van de populairste levende muziek te vertegenwoordigen.
Scroll verder en zie. Op twaalf Canto Ostinato van Simeon ten Holt. Op vijftig de eerste Einaudi, gevolgd door meer Pärt en Glass, Gorecki’s Derde symfonie, meer John Williams en veel Ennio Morricone, meer Einaudi, Hans Zimmer en Max Richter. De grote vernieuwers van de twintigste eeuw lijken uit de geschiedenis gewist. In de complete Top 400 niet één werk van Berio, Boulez, Stockhausen of Ligeti. De enige Schönberg die de lijst haalde is het tonale en romantische Verklärte Nacht op plaats 313. Zijn leerlingen Anton Webern en Alban Berg misten de boot. De reus Stravinsky komt maar twee keer voor met de Sacre du Printemps op 54 en De Vuurvogel op 214. Het gros van de levende Nederlandse componisten bestaat niet voor de luisteraar. Nergens Peter-Jan Wagemans, Klaas de Vries, Martijn Padding of Jan-Peter de Graaff. Maar piano-crooner Cor Bakker staat er wel op 42 met zijn Dijkwacht voor piano, en op 63 Herman Finkers met zijn Sint Joris Mis, olie op het vuur van de onverzadigbare vraag naar laagdrempelige spirituele koormuziek van John Rutter en Karl Jenkins, Morten Lauridsen, Eric Whitacre, Zbigniew Preisner of de in 2013 overleden John Tavener.
Lichtpunten? Vier werken van de prachtige Henriëtte Bosmans en twee van de jonge Nederlandse componiste Mathilde Wantenaar. Op 161 haar Nachtmuziek, op 203 haar Vioolconcert. Mooie, toegankelijke stukken, anders had ze het kunnen vergeten. Moeilijk is uit. Bachs Kunst der Fuge, hoger kan muziek in termen van technisch kunnen nauwelijks reiken, kwam niet verder dan plaats 345. Gelukkig staat de Matthäus-Passion nog op één.
Conclusie: het publiek is dol op nieuwe muziek, als die maar net zo soepel door het keelgat glijdt als Dvorák. Alle respect, zij het dat een algemeen gebrek aan nieuwsgierigheid en durf bij programmeurs en gehoor oeuvres dreigt weg te vagen die bij gebrek een vlieguren nooit hebben kunnen landen. Generaties componisten, ook Nederlandse, lijken verloren voor het nageslacht. Rudolf Escher, Matthijs Vermeulen, Willem Pijper, Peter Schat, Tristan Keuris, Theo Verbey – voor de Top 400-luisteraar bestaan ze niet. Tristan Keuris, een van de grootste Nederlandse componisten van de laatste halve eeuw, is sinds zijn dood in december 1996 een naam uit het vergeetboek. Ondanks de verschijning van zijn complete werken op cd in 2009 werd het angstaanjagend stil rond Keuris, wiens latere werken anders dan Stockhausen of Boulez maar net als de schitterende Theo Verbey alles in zich hebben om een breed publiek te bereiken.
Wie sterft is er geweest, gelukkige uitzonderingen daargelaten. Met Louis Andriessen (1939-2021), de beroemdste Nederlandse componist sinds Sweelinck, gaat het tot nader order uitstekend. Het zoekregister van zijn uitgever Boosey & Hawkes vermeldt vijftig uitvoeringen wereldwijd over 2024 en 21 in aantocht. En er zijn heus levende componisten die het zonder onaanvaardbare concessies aan de luie smaak wel goed doen. Thomas Adès en John Adams houden met 229 respectievelijk 243 uitvoeringen in 2024 de fakkel brandende. Maar dat zijn op het hoogste niveau toch de versierders die van inpakken weten. De onbarmhartige types krijgen het moeilijk. Denk aan de mysterieuze, gepantserde Luigi Nono (1924-1990), afgelopen jaar ook jubilaris. Zeker, hij werd van Hamburg tot in zijn geboortestad Venetië gepast herdacht. Maar verder? Zo dood als een pier. Het herdenkingsritueel lijkt soms de laatste stop op weg naar de vergetelheid, een liefdevolle kus des doods.
Het jaar liep af, wat ik vierde in de bioscoop, met Babygirl. Nicole Kidman speelt onverschrokken een topvrouw die haar seksuele frustratie uitleeft door zich te identificeren met een dolle hond die nodig streng getemd moet worden. Zonder Kidman had Halina Reijn een andere film gemaakt, maar let ook op Antonio Banderas als de echtgenoot en geniet van hem. Hij vervult een bijrol, maar Halina Reijn manoeuvreert haar regie zo dat ze Banderas’ talent volledig uitvlooit voor een interessante, mooie, geslaagde man – alleen, van temmen weet hij niet.
Kerst bracht ik door in de Haarlemse schouwburg met Postillon d’amour, de operette-extravaganza van Steef de Jong. Die is bezeten van operette en bordkarton, met uitzinnig resultaat. Van opera valt solitair te genieten, van operette niet. Dat weet Steef de Jong en hij streeft unverfroren naar met zijn allen. Zijn voorstelling drijft op de volle zaal. Op zo’n holle dag tussen Kerst en oudjaar ging ik naar Antwerpen, voor Cindy Sherman. Uit haar oeuvre destilleerde het FotoMuseum haar liaison dangereuse met de modewereld, die Sherman altijd weer aanhaalt, hoe wreed ze ook tekeergaat. Een hoogtepunt is haar cover voor het modemagazine Cosmopolitan, met Shermans zelfportret als een hoogzwangere vrouw in razernij. Cosmo wees de foto af, maar hij bestaat mooi wel. Dankzij hen.
Poedelprijs
Kunstenaars zijn niet gek. Die voeden zich met wie of wat hun maar voor de voeten komt. En dan maken ze iets waar niemand anders toe in staat is.
De poedelprijs voor ondoordachte uitspraken is dan ook voor Charles Esche, directeur-af van het Van Abbemuseum. In gesprek met NRC beweert hij onverdroten: „Zonder Braque, de vrouwen en de [Afrikaanse] beelden was Picasso niks”. Niks? Wellicht was Picasso zonder Braque, vrouwen en beelden een andere kunstenaar geweest. Maar ‘niks’, omdat Esche wil afrekenen met ‘de mythe van het universele genie’?
Ik raad Esche aan de Britse speelfilm Yesterday te bekijken. In die film worden door een kosmisch incident The Beatles en hun muziek weggewist uit de wereld, op het geheugen van één jonge straatmuzikant na. Charmante onzin, tot deze muzikant de bejaarde, want in de alternatieve realiteit niet vermoorde, John Lennon ontmoet. Die werd geen Beatle en geen popster. Hij is wel zichzelf en die zelf is een kunstenaar. Een ándere kunstenaar, product van andere invloeden. En wie zal zeggen of deze Lennon minder te betekenen heeft dan de, hier dus niet-ontkiemde, songschrijver van Strawberry Fields Forever?
Talent is een gegeven, dat leert Yesterday. Dat is plausibeler dan de veronderstelling: zonder George, Paul en Ringo was John Lennon niks. Dat is niet waar, daarvoor leverde Lennon zelf het bewijs, in de huidige wereld. Ga maar na. Hij ontmoette Yoko Ono, warmde zich aan haar originaliteit. Hij liet The Beatles achter zich, nam zijn talent mee en werd door haar een andere, alweer nogal geniale, kunstenaar.
„Is this the real life? Is this just fantasy? Caught in a landslide, no escape from reality. Open your eyes, look up to the skies and seeeee,….” Enfin, u weet wel. Grote kans dat deze oorwurm, de bijna zes minuten durende symfonische megahit ‘Bohemian Rhapsody’ van de Britse band Queen uit 1975, met meerstemmige zang, opera-elementen en hardrock, vandaag niet meer uit het hoofd komt. Het duurde drie weken voor de door Freddie Mercury geschreven rapsodie met al zijn contrasterende delen en stijlen, lagen en overdubs was opgenomen. Over de betekenis van de song vol mysterieuze personages en een moord gaan vele verhalen rond; Mercury liet er zelf weinig over los. Het concert van tributeband Queen Must Go On viert het 50-jarige jubileum van de klassieker die steevast de nummer-1-positie bekleedt in Nederlandse jaarlijsten, zoals de Top 2000. (AK)
Klassieke muziek
200ste geboortejaarJohann Strauss jr. (25 oktober 1825 – 3 juni 1899)
Niet te verwarren met de serieuze Richard Strauss of zijn eigen vader, Johann Strauss Senior. Junior, of Strauss II was ‘de Walsenkoning’, bekend van zijn kekke kapsel, respectabele snor-bakkenbaardcombinatie en bijvoorbeeld An der schönen blauen Donau. Die hoor je elk jaar in het Weense Nieuwjaarsconcert, en zijn walsen zijn populair bij André Rieu, maar het echte miljoenenpubliek kreeg hij door het computerspelletje RollerCoaster Tycoon (1999). Daarin speelde de draaimolen voortdurend een Strauss jr. walsenmedley met onder andere de Donau, maar los ook zijn Geschichten aus dem Wienerwald. (RG)
Lees ook
De elegante Weense wals was vroeger de wulpse dans van rebelse tieners
150ste geboortejaarMaurice Ravel (7 maart 1875 – 28 december 1937)
De Franse impressionist (al hield hij niet van die term) Ravel is nu het bekendst vanwege zijn Boléro, maar dat doet hem schrijnend tekort. Hij componeerde kleurrijk maar heel precies. Een bijzondere compositie is bijvoorbeeld zijn Pianoconcert voor de linkerhand, geschreven voor pianist Paul Wittgenstein, die in de Eerste Wereldoorlog zijn rechterarm had verloren. In zijn latere werken liet hij zich inspireren door de opkomende jazz. (RG)
100ste geboortejaarPierre Boulez (26 maart 1925 – 5 januari 2016)
De Franse Boulez was een componist die met serialistische technieken voortbouwde op de muziek van onder anderen Webern en Messiaen. Hij was, ook als dirigent, een invloedrijke figuur die zich stevig afzette tegen componisten die niet atonaal konden (of wilden) componeren. Asko|Schönberg viert in april zijn verjaardag. (RG)
100ste geboortejaarLuciano Berio (24 oktober 1925 – 27 mei 2003)
De Italiaan Berio ging ver in zijn vormexperimenten. In zijn behoorlijk grafisch genoteerde sequenzen tartte hij de grenzen van allerlei instrumenten, waaronder de stem in de bekende ‘Derde sequenza’. (RG)
300ste sterfjaarAlessandro Scarlatti (2 mei 1660 – 22 oktober 1725)
Alessandro Scarlatti (niet te verwarren met zijn eveneens bekende zoon Domenico) was een Italiaanse barokcomponist, invloedrijk in de ontwikkeling van de Italiaanse opera. Muziek van hem klinkt in maart in de ZaterdagMatinee. (RG)du
200ste sterfjaarAntonio Salieri (18 augustus 1750 – 7 mei 1825)
Salieri is die boze en afgunstige componist in een rolstoel. Althans, als je afgaat op de film Amadeus (1984), over het leven van Mozart. Daarin kon Mozart alles, tot grote ergernis van de veel oudere, oké componerende Antonio Salieri. De film is natuurlijk sterk geromantiseerd, maar er is in 1786 wel degelijk een operawedstrijd geweest tussen Mozart en Salieri. Salieri won. (RG)
150ste sterfjaarGeorges Bizet (25 oktober 1838 – 3 juni 1875)
Bizet is het bekendst als de componist van de opera Carmen. Die kun je in juni zien in de Brusselse Muntopera. (RG)
100ste sterfjaarErik Satie (17 mei 1866 – 1 juli 1925)
De Franse Éric Satie (‘Erik’ was zijn artiestennaam) werd vooral bekend als pianocomponist van romantische en dromerige muziek, waarvan je kunt zeggen dat het vooruitliep op minimal music. De eenvoud van zijn nu beroemde Gymnopédies en Gnosiennes waren voor die tijd behoorlijk uniek. Voor wie van neoklassiek houdt en zich langs die weg verder wil verdiepen in diepere klassieke muziek: Erik Satie is een ideale volgende stap. (RG)
50ste sterfjaarDmitri Sjostakovitsj (25 september 1906 – 9 augustus 1975)
Dé Russische componist van de 20ste eeuw die nogal wat te verduren had onder het stalinisme. Voor ‘formalisme’ moest hij zijn excuses aanbieden aan de autoriteiten en zijn componeerstijl aanpassen (zijn Vijfde symfonie was een van zijn antwoorden: het voldeed en werd geprezen, maar je hoort diep sarcasme). In veel van zijn muziek zit het motief met de noten D-Es-C-B. Omdat de B in het Duits een H heet, staat er DSCH: Dimitri SCHostakovich. Zijn muzikale handtekening dus. Zijn Achtste strijkkwartetbegint er al gelijk mee, en zit er helemaal vol van. (RG)
Beeldende kunst
100ste geboortejaarJean Tinguely (22 mei 1925 – 30 augustus 1991)
Nietigheid en overbodigheid tot kunst maken: niemand kon dat zo overweldigend als de Zwitserse beeldhouwer Jean Tinguely met zijn pijnlijk nutteloze machines. Het idee: toeschouwers kunnen samen met zijn machines kunstwerken maken door bijvoorbeeld op een knop te drukken waarna een stift zich in beweging zet op een wit vel papier. Zolang de machine draait, wordt er gecreëerd. Maar ja, dan gaat het museum dicht en moet de toeschouwer het gebouw uit.
Bestaat een kunstwerk als er niemand naar kijkt? Daar kan je lang een boom over opzetten, je kan ook concluderen dat het antwoord ‘nee’ is. Als het museum dicht is, scheurt de portier het vel af waar de creatie van die dag op te zien was, om het als prop in de prullenbak te gooien. En zo begint de volgende dag het proces weer van voren af aan: deur open, knop indrukken, viltstift op papier, deur dicht, vel afscheuren, prop, prullenbak. Kunst als eindeloze oefening die in de prullenbak eindigt zonder dat de machine of de maker ermee zit. Kunst waar niemand meer naar omkijkt, omdat het om de participatie gaat en niet om het werk: Tinguely was zijn tijd verder vooruit dan ons lief is. (TJ)
250ste geboortejaarWilliam Turner (23 april 1775 – 19 december 1851)
Toen de vader van William Turner de eerste werken van zijn zoon verkocht in zijn kapperszaak, kon hij niet bedenken dat zijn zoon zou uitgroeien tot een van de belangrijkste Engelse kunstenaars – althans van de Engelse romantische school. Wel kon hij bedenken dat de kans groot was dat zijn zoon zijn genen had wat de handelsgeest aangaat: William Turner – die beroemd werd als de schilder van het licht en van romantische zeegezichten en de jongste was die ooit was toegelaten op The Royal Academy of Arts – opende al vrij snel een eigen galerie waar hij zijn werken voor exorbitante prijzen verkocht. Terecht, zo bleek. (TJ)
100ste geboortejaarEd van der Elsken (10 maart 1925 – 28 december 1990)
„Een en al tederheid, gevoeligheid en zo vol liefde.” Met deze woorden omschreef de Amerikaanse fotograaf Nan Goldin het werk van haar Nederlandse collega. Toen in 1977 het fotoboek Eye Love You verscheen werd hij door collega’s weggezet als commercieel. Ed van der Elsken konden ze omdat hij met kleurenfoto’s werkte in plaats van zwart-wit niet serieus nemen. Ook de foto’s van passanten, de liefde en hippies: ze toonden geen artistieke keuzes vond men. Zijn critici hadden zo ontzettend ongelijk. Zijn nalatenschap ging dertig jaar na zijn overlijden naar het Rijksmuseum en het Nederlands Fotomuseum om voor altijd behouden te blijven. (TJ)
100ste geboortejaarJack Pinas (11 juni 1925 – 17 september 2016)
Toen de Surinaamse kunstenaar Jack Pinas in 1975 hoorde dat er een prijsvraag was voor het ontwerp van de Surinaamse vlag, besloot hij mee te doen. Zijn ontwerp – een rode baan tussen twee witte en twee groene met in het midden een zwarte ster – won. Alleen was er wel een probleem, vertelde de toenmalig premier Henck Arron hem. Op de eerste vlag van Suriname, die in 1959 de Nederlandse vlag verving, was een witte rechthoek te zien geweest waarop vijf sterren stonden in verschillende kleuren. De zwarte ster stond daarop voor de Creolen en Marrons. Door nu alleen een zwarte ster te plaatsen in Pinas’ ontwerp was een verkeerd signaal voor eenheid van het land en haar verschillende bevolkingsgroepen. Volgens Pinas zelf was zwart geen kleur, en was dat een goede reden om voor zwart te kiezen. Een compromis werd gevonden in de kleur wit, maar daarmee was buiten de waard van de coalitiepartner van Arron gedacht. Deze wilde zich vertegenwoordigd zien in de vlag en prompt werd de ster geel en dat is-ie gebleven. Pinas zelf distantieerde zich van de vlag en hees die dan ook niet toen op 25 november 1975 de vlag voor het eerst werd gehesen. (TJ)
100ste sterfjaarJan Veth (18 mei 1864 – 1 juli 1925)
„Zeer vaak draag ik het gevoel bij me van een soort zondagskind te zijn, ofschoon nog nooit enig resultaat mij dat bewezen heeft. Dit bezorgt mij veel verdriet. In de wereld maak ik een treurig figuur!” Zo typeerde Jan Veth zichzelf in 1886, maar hij had het mis. Hij groeide uit tot een van de beste Nederlandse portretschilders van begin 20e eeuw met als hoogtepunt misschien wel het portret van Albert Verwey. Na Veths portret maakt het niet meer uit hoe deze dichtende Tachtiger (160 jaar geleden geboren!) eruitzag. Veths portret was een beeld van Verwey en een beeld van een nieuwe dichtersgeneratie. (TJ)