Column | Kunst is de beste dekmantel

In de Amerikaanse filmencyclopedische database IMDb zoek ik naar The Big Heat, een legendarische misdaadfilm uit 1953. Deze maand te zien bij EYE. Met Glenn Ford, maar vooral met Gloria Grahame (die in de musical Oklahoma zo fijn ‘I can’t say no’ zingt – song van een jonge vrouw die liever zoent dan fatsoenlijk is). En dan gebeurt het.

Af en toe floept op die Amerikaanse website automatisch de oude Nederlandse titel tevoorschijn. Poef! The Big Heat heet ineens Tot het bittere einde. Het voelt alsof iemand van toen, bijvoorbeeld een bioscoopportier met glimmende knopen, me bij de hand pakt en eventjes meeneemt naar de mooie tijd dat filmtitels vertaald werden. En hoe. The Big Heat is een onverwoestbare film, maar ‘De Grote Hitte’ slaat nergens op. In al zijn grimmigheid dekt de Nederlandse titel de lading veel beter.

Op de radio hoor ik in het programma Nooit meer slapen een gesprek met Hans Op de Beeck. Hij heeft in het Antwerpse Koninklijk Museum voor Schone Kunsten een landschap ingericht met realistische mens-sculpturen, te beginnen met een bellenblazend meisje. Hij spoot alles grijs, want wit is zo smetteloos, zegt hij. Wat ik geen argument vind. Maar het geheel heet Nachtreis. Dan klopt het, ’s nachts vallen de kleuren uit en zit je met dat grijs.

Ik denk: ik wil dat zien.

Hans Op de Beeck: Tatiana (Soap Bubble). Foto Sanne De Block

Daarom loop ik nu de schemer in en zie dat grijze meisje, met haar ogen dicht blaast ze die bel. Die is niet grijs, die is van glas, hij lijkt een lampje. Ze raakt me met haar onschuld en ik denk: is dit niet sentimenteel? Maar: dan zál het sentimenteel zijn, wat dan nog?

Kunst is een volmaakte dekmantel, vooral voor sentiment.

Ik schuim rond in Op de Beecks ‘Nachtreis’. Die gaat niet over de nacht, het is geen droomwereld. Op de Beeck pakt mijn hand en trekt me mee door zijn herinneringen. Hoofdzaken krimpen, bijzaken krijgen monsterlijke proporties. Het grijs sust en leidt om de tuin. Die zittende figuur is een vermoeide bokser, oh, het is een vrouw. Die kat op schoot is een naaktkat. In die vrolijke draaimolen feesten skeletten. Slaapt dat kind of leeft het niet meer? Dat stuk taart is een meter hoog.

Voor Op de Beeck spreekt alles vanzelf, mij verontrust hij met rauw gevoel bij wijze van logica. Ik wil los uit zijn greep. Gaat niet. Ik trad binnen, laat alle hoop varen, blijf tot het einde.

Ik ben in Museum Panorama Mesdag voor een tentoonstelling, dat Panorama ken ik al. Even om een hoekje kijken. Poef! Het is 1880 en ik sta op een duintop. Ik kijk 360 graden rond, zie zee, strand, duinpad, dorp, alles adembenemend geschilderd. Ik dacht dat ik het kende, wist er niets meer van. Ik knijp in mijn arm. Zoek een hand.