Column | Komt het nog goed?

Frits Abrahams

Wat is het grootste probleem van deze tijd? Een intrigerende vraag en uitgangspunt voor een boeiende ontmoeting van journalist Nathalie Huigsloot met minister van staat Herman Tjeenk Willink, emeritus hoogleraar geschiedenis Maarten van Rossem en bioloog-schrijver Midas Dekkers in het vakantienummer van HP/De Tijd.

Voor Van Rossem is het grootste probleem: „Onze overheid die niet doet wat ze zou moeten doen en die gekweld wordt door een reeks problemen die zij zelf veroorzaakt heeft.” Voor Tjeenk Willink: ,,Het dominante economische denken van de afgelopen veertig jaar en de gevolgen daarvan.” Verderop voegt hij toe: „De evenwichten zijn doorbroken, en we bewegen ons steeds meer in een autoritaire richting, waarin burgers ondergeschikt zijn aan systemen en het recht van de sterkste geldt.”

Midas Dekkers vindt dat zijn gesprekspartners te veel over ‘de mens’ praten. „Alle andere populaties kunnen de moord stikken, eigen soort eerst. Ik denk dat daar een groot deel van de problemen uit voortkomt: als je alleen maar je best doet om het voor de mensen rechtvaardig te regelen, doe je een heleboel andere organismen op deze wereld tekort. (…) We moeten af van de economische groei. Dat is punt één.”

Komt het nog goed? Van Rossem en Tjeenk Willink hebben nog hoop, Dekkers gelooft er niet meer in: „De mensheid loopt op zijn eindje. Daar lijkt me geen speld tussen te krijgen. Dat lijkt mij een fait accompli. (…) Ik kan je één ding verzekeren, de natuur wint op den duur altijd, dus je kunt het beter over geboortebeperking gaan hebben.”

Tjeenk Willink wil alleen optimistisch zijn „mits we echt ons best doen om weer bij zinnen te komen en te zeggen: hoe hadden we dat stelsel van democratie en recht in Nederland nu bedacht?” Wonderlijk genoeg is Van Rossem, de geboren scepticus, de enige die voluit optimistisch durft te zijn. „We zullen niet binnen die anderhalve graad opwarming blijven, maar ik ben ervan overtuigd dat wij iets technologisch tegen het klimaatprobleem zullen bedenken.”

Mij kwam dit type gesprek zeer bekend voor. Vroeg of laat op de avond komen zulke thema’s voorbij en maak je desgevraagd een keuze tussen optimisme en pessimisme. In mijn geval hangt het van mijn stemming af, maar meestal beland ik eerder bij het optimisme. Dat komt ook doordat ik in mijn jonge jaren beïnvloed ben door het essay ‘Kan de tijd tekens geven?’ uit 1967 van Willem Frederik Hermans. Hij veegt daarin overtuigend de vloer aan met het cultuurpessimisme van de filosoof Bolland en de historicus Huizinga. Bolland zag al in 1921 een „verkankerde” beschaving aan haar einde komen. Een belangrijk symptoom was voor Bolland de fiets „als trillend en schokkend verderver vooral van de vrouwelijke onderbuik”.

Hermans bestreed de neiging bij Bolland en Huizinga om het bederf in de samenleving mede af te meten aan technische ontwikkelingen, zoals bij de moderne communicatiemiddelen. „Ik geloof niet dat iemand de tekenen van de tijd kan wichelen als hij uitvindingen minacht en terzijde laat”, schreef Hermans.

Het is het vertrouwen in de techniek dat ook Van Rossem toont. Maar als die techniek nu eens in verkeerde handen valt – wat hier en daar al het geval is? Wat dan? Ik stop voordat ik toch bij het pessimisme uitkom.