Column | Je moet maar zo denken

De uitvaartbegeleider belde. Het was middag en ik lag in bed. Hij wilde weten hoe het ging, drie weken na het overlijden van mijn vierentwintigjarige zusje.

„Het gaat”, zei ik, deels omdat ik een peptalk probeerde te voorkomen, deels omdat ik hem het eerlijke antwoord wilde besparen. „Ik ga elke dag wandelen.”

„Heel goed”, zei de uitvaartbegeleider. „Je moet maar zo denken, je zusje had ook niet gewild dat je somber op bed lag.”

Mijn zusje lag zelf jarenlang depressief in bed, tot het niet meer ging en ze een einde aan haar leven maakte.

„Nee”, zei ik. „Daar heeft niemand wat aan.”

Hij vroeg of ik al wat werk had opgepakt. Dat had ik niet. Vijf weken later vroeg een hoofdredacteur of ik een artikel voor zijn blad kon schrijven. Hakkelend zei ik dat ik er nog niet aan toe was.

„Het is ook nog kort geleden”, zei hij. „Een maand nu?”

„Twee maanden.”

Hoewel hij het daar gelukkig bij liet, vroeg ik me af of ik dat stuk na nog twee maanden wel zou kunnen schrijven, of na een half jaar. Het voelde niet alsof het steeds iets beter ging. Eerder steeds iets slechter, alsof het besef zich met de dag dieper mijn bewustzijn in boorde.

Ergens tussen de telefoongesprekken met de uitvaartbegeleider en de hoofdredacteur in spraken mijn ouders en ik een vrouw wier negentienjarige dochter ook haar leven had beëindigd. Ze was naar ons toegekomen omdat ze ons bloemen had zien leggen bij een beeld met de naam Stille Strijd. Dat enorme, door Nederland rondtrekkende beeld van een ineengedoken iemand in een capuchontrui met daarop een ‘1’ hadden wij een paar weken daarvoor voor het eerst gezien. We kruisten het toevallig op de A8, op weg naar het uitvaartcentrum waar mijn zusje lag. Het beeld werd die dag, bleek later, van Gorinchem naar Hoorn vervoerd.

In de week nadat we het op de snelweg zagen kwam ik het tegen als afbeelding bij een artikel over het toenemende aantal zelfdodingen onder jongeren in Nederland (gemiddeld 25 per maand in 2023). Het beeld vraagt daar aandacht voor, die ‘1’ staat er omdat suïcide doodsoorzaak nummer één is bij mensen onder de dertig.

Mijn moeder wilde graag een foto van mijn zusje bij het beeld plaatsen, zoals veel anderen dat ook hadden gedaan, onder wie de vrouw die wij spraken. Ze had het beeld in verschillende steden opgezocht. Haar dochter was er een jaar niet meer.

„Hoe gaat het nu met u?” vroeg mijn vader.

Ze gaf het eerlijke antwoord. „Niet zo goed”, zei ze. „Slecht.”

De volgende keer dat ik het beeld zag was op het achtuurjournaal. Het stond op een nieuw plein, in een nieuwe stad. Er liep een jonge vrouw omheen die suïcidaal was geweest maar met wie het, zo vertelde de voice-over, „nu veel beter” ging. De beelden werden afgewisseld met een deskundige van Stichting 113 die zei dat suïcidale mensen „een luisterend oor” nodig hebben.

Ik dacht aan de talloze manieren waarop mijn ouders hadden geprobeerd mijn zusje te bereiken, aan de wanhoop en onmacht van beide kanten. Ik dacht aan een artikel waarin een hoogleraar psychiatrie uiteenzette hoe de geestelijke gezondheidszorg een verdienmodel is geworden, hoe ggz-instellingen met standaardbehandelingen zoveel mogelijk geld proberen te verdienen.

Ik dacht aan PsyQ, de ggz-instelling waar mijn zusje in behandeling was en die er volgens dezelfde hoogleraar op is gericht „snel grote groepen mensen te bedienen met geprotocolleerde processen”. De geprotocolleerde processen hielpen niet, en ten slotte was de hoop op.

De tientallen fotolijstjes kwamen in beeld, ik zag het negentienjarige meisje van wie ik de naam kende. Ik zag mijn zusje. Zo lang, zo ongelukkig op haar kamer en nu ineens hier, groot op mijn scherm.

Praten over zelfdoding kan bij de landelijke hulplijn 113 Zelfmoordpreventie. Telefoon 0800-0113 of www.113.nl.

Tessa Sparreboom is neerlandicus en oud-redacteur van Propria Cures.