Column | Istanbul is van de katten

De meeste steden zijn van de mensen maar Istanbul is van de katten. Ik was er vorige maand voor een literatuurfestival. De opening vond plaats in de tuin van de Duitse ambassade. Mensen in pakken en jurken dronken wijn bij statafels, er werden mooi opgemaakte hapjes rondgebracht. Ik ben redelijk hersteld van de long covid, maar mijn sociale vermogen jegens soortgenoten is nog beperkt, dus nadat ik mijn Turkse uitgever, redacteur en de organisatoren van het festival had ontmoet, trok ik me terug in een hoekje. De eerste die me enthousiast kwam begroeten was een grote cyperse kater. Daarna kreeg ik kopjes van een langharige rode, en toen ik aan de rand van het grasveld ging zitten kwam er een elegant zwart-wit wezen naar me toe. De katten vonden het opmerkelijk, ineens zoveel mensen in hun tuin, maar ze waren niet echt onder de indruk.

De volgende dag ging ik op onderzoek uit. Overal stonden bakjes met water en brokjes, en in elke straat zag ik een of twee zelfgemaakte poezenhuizen. En er waren de katten zelf. Sommigen hadden een restaurant, winkel of autodak geadopteerd, anderen bleven op veilige afstand van mensen. Ze zagen er bijna allemaal goed uit. Er waren veel moeders met een kind.

Bij het museum voor moderne kunst was de portier lang in gesprek met een zwarte kat die naar binnen wilde. Nu spreek ik geen Turks, maar het was duidelijk dat hij hem uitlegde dat het echt niet mocht. Ah, toe? vroeg de kat met lichaamstaal. Nee, echt niet, antwoordde de man in mensenwoorden. Deze ontmoeting was niet uitzonderlijk: overal zag ik mensen en katten met elkaar praten. Een oudere man vertelde een lichtgrijze dunne kat dat ze van de straat af moest vanwege het verkeer. Een pubermeisje pakte een kitten op die in de voetgangersstroom terecht was gekomen en zette het kleintje weer bij haar moeder. Omdat deze katten het gewend zijn om met mensen te praten kon ik ook goed met ze praten.

Straatdieren hebben veel meer vrijheid dan huisdieren en kunnen hun eigen keuzes maken. In de politieke dierfilosofie worden ze daarom serieus genomen als wezens van wie we kunnen leren. Ze vormen hun gemeenschappen zoals zij willen, niet zoals mensen gebieden. In de overgang naar een meer rechtvaardige meersoortige samenleving zou het perspectief van andere dieren centraal moeten staan – wij hebben als mensen lang genoeg de boel bepaald, en we zijn er ook niet erg goed in – en straatdieren kunnen de weg wijzen.

In Istanbul zag ik bovendien een gemeenschappelijke kat-menscultuur. Het achterlaten van water en voedsel is voor een deel van de mensen verbonden met een religieuze plicht. Maar doordat mensen het al lang doen, en de katten serieus nemen als individuen, is er een gedeeld betekenisvol kader ontstaan. Dat is hoopvol, vooral omdat het laat zien dat mensen daartoe in staat zijn (andere dieren staan er over het algemeen meer voor open). Het samenleven is niet perfect, verkeersveiligheid en gezondheidszorg kunnen worden verbeterd. Maar de katten leven in grote vrijheid en hun initiatief bepaalt mede welke verstandhoudingen ze met mensen aangaan.


Lees ook

Gli, de geliefde huiskat van de Hagia Sofia, is niet meer

Gli in de Hagia Sofia. Ze had een eigen instagramaccount: @hagiasophiacat

Zoals meestal als het om niet-menselijke dieren gaat loert er gevaar. Er zijn politieke partijen die de stad willen opruimen, naar westers model. Vanuit menselijk oogpunt lijkt het misschien fijn om een huisdier te zijn: altijd genoeg te eten en lekker op de vensterbank slapen. Maar veel katten hier zijn eenzaam, te dik en vervelen zich. Ze kunnen niet kiezen waar ze wonen en met wie. Alles wordt voor ze bepaald. Dus ik hoop maar dat de katten van Istanbul de stad mogen blijven leiden en dat hun cultuur behouden blijft. Zodat het tenminste ergens ter wereld anders werkt.

Eva Meijer is schrijver en filosoof. Ze schrijft om de week een column.