
Vandaag wil ik het hebben over Ronald Plasterk, maar het had ook iemand anders kunnen zijn. Het gaat mij namelijk niet om Plasterk zelf, maar om waarvoor hij symbool staat: intellectuele luiheid.
Ronald Plasterk is van oorsprong microbioloog, maar als Telegraaf-columnist schrijft hij over van alles, van trans sporters tot Gaza. Hier is in principe niets mis mee; als columnist ben je een alleseter. Je graast erop los en probeert iets zinnigs te zeggen over zaken waarvan anderen veel meer verstand hebben. Eén ding is hiervoor van belang: de grenzen van je capaciteiten kennen. Een alleseter is geen allesweter.
Dit is waar het misgaat bij Ronald Plasterk. Neem zijn column van vorige week, over de oorlog in Oekraïne. Plasterk buigt zich over de vraag wat Europa moet doen: „heel veel geld verschaffen voor zoveel mogelijk wapens, om het bloedvergieten te verlengen, of op zo kort mogelijke termijn een vredesakkoord”. Bij welke optie Plasterks voorkeur ligt blijkt uit de vraagstelling.
Nu is de vraag ‘wanneer moet je in een oorlog aansturen op onderhandelingen?’ een belangrijke en interessante. Niet iedereen zal er in het geval van Oekraïne hetzelfde antwoord op geven. Het klopt ook dat de vraag de afgelopen drie jaar weinig aandacht kreeg. Vaak was het antwoord simpelweg ‘Oekraïne moet de oorlog winnen’, waarbij niet werd verklaard wat dat dan inhield.
Maar dat Plasterk niet écht in de vraag geïnteresseerd is, blijkt uit alles. Zo ridiculiseert hij de optie ‘meer wapens naar Oekraïne sturen’ door te schrijven: „De oorlog doorvechten tot Rusland is verslagen en Poetin achter de tralies zit is compleet onrealistisch”. Hij vindt het ook niet realistisch dat Oekraïne de oorlog wint: „Wat moet je je daarbij voorstellen: Zelenski die optrekt naar Moskou en de Oekraïense vlag plant op het Kremlin?” Ik weet vrij zeker dat niemand, echt letterlijk nul mensen, zich dit voorstelt bij een Oekraïense overwinning. Wie pleit voor doorvechten, hoopt vooral dat terreinwinst Oekraïne een betere onderhandelingspositie geeft.
Dat Plasterk het debat vervormd weergeeft betekent óf dat hij geen flauw benul heeft van de argumenten van zijn ‘tegenstanders’, óf dat hij hen bewust als idioten afschildert om zich tegen ze te kunnen afzetten. Ik weet nooit wat erger is, maar dat doet er ook niet toe.
Wie de waarheid wil benaderen moet aan zichzelf twijfelen
Er staat nog meer onzin in de column, zoals Plasterks stelling dat ‘links’ meer wapens wil, en ‘rechts’ een vredesakkoord. In werkelijkheid willen alle middenpartijen, van GroenLinks-PvdA tot de VVD, wapens naar Oekraïne blijven sturen, terwijl de flanken (SP, FVD, PVV) dat niet willen. Het is ook niet zo dat de middenpartijen geen vredesakkoord willen – ze zijn het alleen oneens met de voorwaarden van Trump, door Plasterk een „vredesduif” genoemd.
Ondanks deze tekortkomingen lijkt Plasterk te denken dat hij met zijn column een belangrijke bijdrage levert aan het debat. Het is een typisch voorbeeld van het zogeheten Dunning-Kruger-effect, waarbij juist mensen die ergens minder goed in zijn hun vaardigheden overschatten. Over dat effect las ik laatst een interessante Substack-post van een filosoof. Sommige taken zijn moeilijk om te leren, maar ook ‘meta-makkelijk’, schrijft die: het is makkelijk om te zien of je ze goed uitvoert. Als je denkt dat je goed zult zijn in sudoku’s maken, maar er vervolgens in faalt, moet je je zelfbeeld wel aanpassen. Bij veel complexe onderwerpen is dit niet zo; die zijn ‘meta-moeilijk’. Je kunt heel veel onzin verkondigen over de oorlog in Oekraïne zonder dat de realiteit je confronteert met je onkunde. Daarbij helpt het niet dat er steeds minder een gedeelde werkelijkheid is. Leef je in een microkosmos waarin iedereen zegt dat ‘links’ oorlogszuchtig is, dan word je niet gecorrigeerd voor deze feitelijk onjuiste analyse. Een versplinterd medialandschap moedigt niet aan tot kritisch nadenken.
Dit alles ging door me heen toen ik het onlangs verschenen boek Wat is nou waar? las, waarin filosofen Rik Peels en Jeroen de Ridder zeven regels formuleren „om helder te denken in verwarrende tijden”. Wie de waarheid zo dicht mogelijk wil benaderen moet onder andere aan zichzelf twijfelen, buiten zijn bubbel treden en een realistisch beeld hebben van zijn eigen kunnen en positie.
De vraag is alleen: waarom zou je al die moeite doen? Het is evident goed voor het collectief als iedereen de zeven regels van Peels en De Ridder volgt: het zal leiden tot een redelijker publiek debat met minder stromannen, frames en propaganda. Maar voor het individu ligt dat anders. Het is zowel makkelijker als fijner om niet te veel na te denken: je belast jezelf niet met ingewikkelde puzzels, en je krijgt de kans bij een groep gelijkgestemden te horen.
Die voordelen vallen ook Plasterk ten deel. Deze week werd hij zelfs genomineerd voor de Pim Fortuynprijs, een prijs voor opiniemakers, bestuurders of politici die „zonder vrees hun opvattingen uiten”. Hoe heerlijk moet het zijn om niet aan jezelf te twijfelen en toch als een kritisch denker te gelden. Waarom zou je dan nog proberen om écht na te denken?
Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC
