Column | Ineens ligt Marit Kamps op de grond, de Israëlische bovenop haar

Het is een dans van handen. Vier handen, die grijpen en ontwijken. Handen die bij de mouw proberen te pakken, handen die terugtrekken, om intussen met de andere hand toe te slaan. Zit de mouw eenmaal tussen de vingers, dan volgt het draaien. Draaien om weer los te komen – maar soms zitten de vingers klemvast. Dan begint het trekken en het sjorren, naar beneden, naar de mat.

Pakkingen noemen ze dat in judotaal. Hoe beter je de tegenstander bij de kimono vastpakt, hoe beter je kunt trekken. En dan gooien. Bij de tweede wedstrijd van zwaargewicht Marit Kamps duurt de handendans lang. Haar Israëlische tegenstander, de nummer twee van de wereld, laat zich niet bij de mouw beetnemen. En ook de Nederlandse geeft niet toe. De handen dansen, net als de voeten.

Nog geen minuut geleden petste ze zichzelf met die handen hard tegen de wang. Veegde ze met die voeten van links naar rechts over de tatami. Als wilde ze alvast houvast vinden. Het lijkt me zenuwslopend: aan je wedstrijd beginnen en weten dat elke fout fataal is. In het judo lig je in de eerste rondes bij verlies direct uit het toernooi. Soms duurt een olympisch optreden nog geen minuut. Soms zelfs maar een paar seconden. Ik denk dat ik geen sport ken die zo onvergeeflijk is.

Wat denk je dan, als je klaarstaat om te beginnen? Marit Kamps heeft haar blik op het standbeeld van maarschalk Joseph Joffre gericht. Normaal staat het buiten, in de open lucht van het park van Champ de Mars. Blijkbaar verzon iemand: weet je wat, we bouwen de judohal gewoon om de opperbevelhebber heen. Waar hij normaal vanaf zijn paard de Eiffeltoren ziet, kijkt hij nu neer op de tatami.

Zou Marit maarschalk Joffre kennen? Zou ze weten dat hij de veroveraar van Timboektoe is? En dat hij mateloos populair was in het Frankrijk van rond 1900, met zijn grote witte snor, zijn donkerblauwe uniform en zijn ogen mysterieus achter de klep van zijn pet verborgen. Er werden honderden pasgeborenen naar hem vernoemd, zelfs meisjes, die noemden ze dan Joffrette.

Marit staat klaar als een strijder, rechtop, de borst en schouders breed. Nu ik beter kijk doet ze me denken aan een haan. Haar grote bos haar heeft ze in een knot recht bovenop het hoofd vastgemaakt. Het lijkt een kam. Met vinnige passen loopt ze naar mat 1, als ze wordt voorgesteld.

Daar staat ze. Dit is het moment. Het moment waarop alles nog kan gebeuren, het moment waarin alles samenkomt. Dat heel korte stukje waarin alles wat je kon doen gedaan is – maar nog niets is beslist. Ik probeer altijd bij atleten af te lezen hoe dat voelt.

De handendans gaat over in trekken, en ineens ligt Marit op de grond, de Israëlische bovenop haar. Tijdens het dansen kon je al zien dat er een flink verschil in gewicht is. De Nederlandse weegt zo’n honderd kilo, de Israëlische misschien wel dertig kilo meer. Zo gaat dat bij zwaargewichten: er is geen bovengrens in kilo’s.

Het is over, de wedstrijd, de Spelen. Marit komt niet meer los. Hoe vaak zal ze de komende dagen, maanden, jaren teruggaan naar die paar seconden voor de wedstrijd – en de film anders afspelen? Ik denk vaak. Want ze had een kans, bleek uit de handendans.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.