N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Ik was eens op een feestje met wat dronken filosofen. Twee van hen, een conservatief en een liberaal, waren in een vurige discussie verwikkeld. „Denk jij echt dat het individu centraal moet staan?”, lalde de conservatief. „Ja, want wie moet er anders centraal staan?”, zei de liberaal, zijn wijnglas zwiepend in de lucht. „De gemeenschap?!” Concreter werden ze niet, en toch leken ze de gedachtewisseling beiden als stimulerend te ervaren.
Sinds de lancering van Pieter Omtzigts partij heb ik geregeld flashbacks naar dit feest. Omtzigt stelt niet het individu centraal, maar de gemeenschap!, lees je overal. In het ‘grondslagendocument’ van Nieuw Sociaal Contract staat inderdaad: „Wij stellen niet een autonoom individu voorop”, en ook: „De mensengemeenschap”, bestaande uit „relaties, gezinnen, familie, straten, buurten en verenigingsleven”, vormt „de basis van het samenleven”.
Deze tegenstelling slaat aan, want we zijn gewend binair te denken: stad versus platteland, woke versus wappie, bakfiets versus barbecue. Al helemaal populair is deze denktrant in de zelfhulphoek, waar mensen introvert óf extravert zijn, optimist óf pessimist.
De Amerikaanse journalist Sophie Haigney schreef laatst in The Paris Review over het zelfbedachte spel Dichotomies. Haigney en haar vrienden verzonnen allerlei dichotomieën om zichzelf en anderen in te delen: donder of bliksem, Frankrijk of Italië, glamour of charisma, sexy of grappig. „Ik heb genoeg van ambivalentie en dubbelzinnigheid, ook al neig ik daar wel naar”, schrijft Haigney. „Het magische aan Dichotomies is dat je een streep in het zand moet trekken.”
Het leuke is ook dat de categorieën vaak niet echt tegengesteld zijn en elkaar ook niet uitsluiten. Dat geldt voor veel zogenaamde tegenstellingen, ook voor Omtzigts individu en gemeenschap. Het is immers niet alsof hij het autonome individu wil uitwissen. Het personalisme, de jaren-dertig-stroming waarnaar hij verwijst, wilde het individu juist redden van collectivistische ideologieën. Gemeenschappen als de kerk en het verenigingsleven stonden in het personalistische denken „in dienst van het menselijk welzijn, zodat het individu kon gedijen”, aldus historicus James Kennedy vorige week in Trouw.
Ik wil niet Omtzigts eigen ideeën mansplainen, maar ik denk dat hij het individu juist, om het eigentijds te zeggen, in zijn kracht wil zetten. Het individu moet van hem weer als mens gezien worden in bijvoorbeeld de zorg en het onderwijs. Het moet meer inspraak krijgen op de werkvloer en in de politiek, want nu staat het daar „effectief buitenspel”. Het moet weer verantwoordelijkheid kunnen nemen voor en „betekenisvol bijdragen” aan de directe omgeving. Het moet, kortom, weer voor vol worden aangezien.
Uitgerekend in het neoliberalisme, de stroming waartegen Omtzigt zich verzet, verdwijnt het autonome individu. Het heeft geen echte autonomie, want over veel aspecten van zijn leven heeft het geen zeggenschap. En het is ook geen echt individu: het is een bundeltje datapunten in de systemen van overheid en bedrijfsleven. Als zijn individuele verhaal niet past binnen de logica van het systeem, dan moet het individu buigen. Juist Omtzigt is de laatste jaren voor deze individuen opgekomen.
Als je dan toch in tegenstellingen wil denken, lijkt de betere me die tussen de datamens en de belichaamde mens, of tussen patroon en persoon. Maar ik zou vooral niet te lang bij dit soort abstracties blijven hangen. Ze zijn leuk als beginpunt: van een spel, een theorietje, een gedachte-oefening. Maar wil je tot echt begrip komen, dan zul je toch voorbij de tweedeling moeten denken. Zoals Sophie Haigney schrijft over de dichotomie Vermont–New Hampshire: „De meesten van ons hebben een beetje van beide, en zelfs Vermont en New Hampshire zelf hebben veel van allebei.”
Wil een dichotomie meer zijn dan een discussiepunt op feestjes, dan zal die bovendien concreet moeten worden gemaakt. Want welke nieuwe keuzes maakt een partij die het autonome individu niet voorop stelt? Krijgen mensen geen thuiszorg meer, omdat ze de zorg maar in hun eigen gemeenschap bij elkaar moeten scharrelen? Wat merken burgers ervan als „ieder mens telt”? En geldt dat dan ook voor de ruim drie miljoen alleenstaanden in Nederland, of tellen de mensen zonder „relatie, gezin, familie” toch wat minder mee?
Dan rest nog de vraag hoe Omtzigt zichzelf eigenlijk ziet. Is hij onderdeel van een politieke gemeenschap? Of is hij toch meer een eigenheimer, of anders gezegd, een autonoom individu?