Column | Iets aardigs

Ellen Deckwitz

Sommige mensen zijn geboren recensenten en zullen, als ze daar niet hun beroep van weten te maken, in hun vrije tijd de hele wereld de maat gaan nemen want je moet toch iets met dat talent doen. Ooit had ik een vriendin die op alles wat ik zei of deed wel iets aan te merken had: op hoe ik me op een feestje gedroeg, op hoe ik de telefoon opnam, op hoe ik op de bank zat. Ten slotte vroeg ik haar waarom we eigenlijk nog vrienden waren, aangezien ik getuige al dat commentaar wel de vreselijkste persoon op aarde moest zijn. Geschrokken begon ze meteen op te sommen wat ze wél leuk vond aan mij.

„Dit hoor ik echt allemaal voor het eerst”, zei ik verbouwereerd.

„Maar dit wíst je toch allang?”, riep ze uit.

Ik moest hieraan denken toen ik een tijdje terug de uitvaart van een voormalige buurvrouw bijwoonde. Haar man was altijd op haar aan het foeteren geweest, maar bij de begrafenis kon hij opeens niet ophouden met het bejubelen van al haar goede eigenschappen. Wauw, als ze dit eens bij leven had gehoord, dacht ik, misschien was ze dan iets minder gekromd door het huis geslopen.

Mensen die hun leven lang geloofden dat ze alles verkeerd deden, zullen dan paf staan

Je hoort weleens dat zelfliefde begint bij jezelf, dat jij uiteindelijk degene moet zijn die je waarde bepaalt. Dat klinkt heel leuk en maakbaar, maar wat zou het schelen als de vriendelijke dingen die een ander af en toe over ons dacht, wat vaker met ons gedeeld werden. Soms stel ik me voor dat we na de dood door een medewerker van het hiernamaals even worden meegetroond naar een kamertje achteraf. Daar staat dan een kuip, gevuld met roze tennisballen. In elke bal zit een papiertje met daarop een compliment dat we ooit, bij leven, kregen. De meeste mensen zullen na een jaar of zeventig wel ongeveer een bad aan al dan niet gemeende ballen hebben ontvangen.

Daarna zet de begeleider een raampje open, wijst naar buiten waar een oceaanstomer dobbert op de wolken. Dat gevaarte blijkt tot de nok vol te zitten met groene ballen, waarin de vriendelijke dingen zitten die anderen over ons dáchten, maar nooit met ons deelden.

Mensen die hun hele leven lang geloofden dat ze alles verkeerd deden, zullen dan toch even paf staan.

„Jeetje”, zullen ze misschien zeggen, „zo erg waren we dus toch ook weer niet?”

Of, veel waarschijnlijker:

„Hadden we dit maar eerder geweten.”

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.