Column | Iedereen was zo vluchtig als een gedachte

Omdat het hier en nu te aanwezig is, heb ik me de afgelopen week met stemmen uit het verleden beziggehouden. Een vriend wees me op een podcast rond jazzpionier Jelly Roll Morton. Die was in 1938 door folklorist Alan Lomax achter een piano gezet met de vraag wat oer-jazz te spelen en toelichting te geven. Wat Lomax kreeg was dertig uur aan verhalen over de jazz-, pool-, seks- en misdaadscene van New Orleans. De wasplaatopnamen waren kwalitatief zo-zo, maar ze grepen me ontzettend aan. Waarom? Morton sprak als een hardboiled-roman, niet vies van wat vuige praatjes en zelfmythologie. Misschien was het de intimiteit van de verloren gewaande stem, de getuigenis van dat leven, dankbaarheid zelfs dat Lomax had bedacht Morton voor ons te bewaren.

Zelf heb ik tien jaar terug mijn toen 92-jarige Friese oma geïnterviewd. Net op tijd – kort erop zou haar geheugenpaleis instorten. Ze vertelde over jongens die ondergedoken zaten om aan de Arbeitseinsatz te ontkomen, over het gedeporteerde meisje naar wie mijn moeder vernoemd bleek. Ik wilde haar vooral uithoren over haar vader, pake Hendrik, en grootvader, pake Marten, twee geboren romanfiguren. Pake Hendrik had ik nog meegemaakt, een negentiger die met de uitschuifbare kijker van een piraat door het verzorgingstehuis scharrelde en dames imponeerde met wat hij door zijn kijker zogenaamd aan exotische streken ontwaarde.

Tot mijn grote schrik waren de opnamen op geen harde schijf meer te vinden – het was de enige opname van oma’s stem die bestond, de enige vastlegging van haar herinneringen. Tot ze op een oude laptop alsnog opdoken. Acht jaar na haar overlijden was ze weer daar: haar dictie en haar verbazing over hoe ingeperkt mensen leefden. „Dat is toch hun eigen vrije wil niet? Nee, dat kan niet zo wezen. Dat is levend doodgaan.”

Haar familie was ooit rijk geworden van scheepsbouw – dit was lang voor onze tak ten onder ging aan generaties van spilzuchtige lemmingen. Die schepen werden cash afgerekend. Vader en zoon liepen met grote sommen baar geld op zak, waardoor pake Hendrik eens door overvallers zozeer was afgetuigd dat hij de rest van zijn leven elke ochtend in een stalen korset moest worden gehesen. Pake Marten kocht pandjes en spullen. Hij had de gewoonte bij publieke verkopingen op alles een eerste bod uit te brengen, zodat hij een douceurtje van de veilingmeester in zijn zak kon steken als dank. Maar soms bleven andere biedingen uit en bleef je ‘ergens aan hangen’. Zo had hij in 1918 per ongeluk een Amsterdams hotel gekocht. Hij zond de 23-jarige Hendrik en diens 17-jarige zusje naar de hoofdstad om zonder enige ervaring dat hotel te bestieren, met alle chaotische gevolgen van dien. Volgens oma had haar vader nooit een mooiere tijd gekend.

In het Amsterdams stadsarchief heb ik het adres gevonden: Prins Hendrikkade 5, koffiehuis en logement De Onderneming, nadien ook bekend als café en melksalon, wat dat ook moge zijn. Het pand bestaat nog, een vrij klein momument met trapgevel. Bouwjaar: 1623. Ik ben er even langsgelopen – er zit een tattoo-shop in.

Ik hou van de magie van dit soort ontdekkingen. Het verleden is grotendeels terra incognita, zeker op individueel niveau. Tot relatief kortgeleden bestonden mensen nauwelijks voorbij de eigen waarneming. Ze waren een handvol woorden en getallen: een naam, een beroep, geboorte en overlijden, een huwelijksdatum misschien. Een vage foto als je geluk hebt. Geluidsopnamen? Zelden. Iedereen was zo vluchtig als een gedachte.

Hoe anders is dat nu. Wij zijn vastgelegd in data, op video, op foto’s, in socialemediaberichten, een gigantisch afgietsel dat buiten ons bestaat en lang na ons zal blijven bestaan. Maar er zijn nog generaties onder ons voor wie het grootste deel van het leven dat mistige land van ooit is. Dus ruk je vooral eens los van het hier en nu, bezoek je ouders, grootouders, overgrootouders, ga zitten, praat en leg hun stemmen vast, als was het maar voor jezelf. Omdat in hen ook jij bestaat.

Auke Hulst is schrijver.