Column | Houd het even voor je

Zaterdag begint de zoveelste Boekenweek en omdat het thema dit keer ‘Bij ons in de familie’ is, vroeg mijn oudoom Karel me om hem wat toepasselijke romans te brengen. Terwijl ik door mijn boekenkast ging, besefte ik niet alleen dat familie in veel werken een hoofdrol heeft, maar ook dat het meestal een bron van verdriet of ellende vormt. In de Bijbel is de broer nog niet uitgevonden of hup, de één slaat de ander alweer dood. In de Griekse mythologie zijn er badkuipen, bijlen en moeders, in de Arthurepiek leidt incest met een halfzus tot een sociopaat en echt veel beter wordt het in de eeuwen daarna ook niet, van Hamlet tot Karakter, van het oeuvre van George R. R. Martin tot De avond is ongemak.

„Hier”, mompelde ik tegen Karel toen ik een goedgevulde tas in zijn woonkamer plempte. „Leesvoer, maar het stemt niet echt vrolijk. In zo’n beetje al deze werken is de famillie meer een privéhel dan een warm bad.”

„Geweldig”, jubelde hij. „Als ik ergens niet tegen kan zijn het wel van die verhalen waarin gezinsgeluk wordt geëtaleerd. Eigenlijk kan ik überhaupt niet tegen gelukkige gezinnen!”

„Waarom niet?”

„Omdat ze je confronteren met de tekortkomingen van je eigen clan.”

„Daar kunnen die gelukkige gezinnen toch niets aan doen.”

‘Als je bij een stel idioten ter wereld komt, nou, dan zit je daar maar mooi mee’

‘Nee, maar ze kunnen toch ook proberen om het een beetje voor zich te houden. Net zoals met een verliefd setje dat op straat dat niet van elkaar af kan blijven. Je bezorgt andere mensen overlast als je zo te koop loopt met je geluk.” Druk snuffelde hij verder.

„Of wacht”, zei hij terwijl hij The Grapes of Wrath apart legde. „Dat is een verkeerde vergelijking, bij zo’n klef stelletje kan je nog denken van, nou ja, misschien ligt het voor mij nog in het verschiet. Bij heel veel jaloersmakende dingen is er vaak nog de – doorgaans vergeefse – hoop dat het jou ooit ook nog zal overkomen: die grote liefde, het winnen van de loterij, een huis dat niet lekt en ga zo maar door. Maar je jeugd kan je niet overdoen. Als je bij een stel idioten ter wereld komt, nou, dan zit je daar maar mooi mee. En daarom moeten alle gelukkige gezinnen dimmen.”

„Gelukkig hebben we de verhalen nog”, mompelde ik.

„Ja, ook zodat we weten dat het altijd nog erger kan”, zei Karel, „waardoor de onze weer helemaal meevalt.”

Opgewekt ging hij verder met uitpakken, legde de ene na de andere getuigenis van pech in het kalm wegebbende avondlicht.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.