Column | Hongarije gedroeg zich altijd al zo

Dat Viktor Orbán deze week in Brussel pokerde met belangrijke issues als EU-uitbreiding, is niet zo gek: chantage zit al eeuwenlang in de Hongaarse politieke trukendoos. In het Habsburgse Rijk, waar Hongarije tot 1918 inzat, gedroeg het zich net zo. Voor wie zich afvraagt wat de EU met Orbán aan moet en waar het geklier ophoudt, is die historische parallel leerzaam.

(Spoiler: het geklier houdt nooit op.)

Ook in de Habsburgse tijd waren de Hongaren bokkig. En omdat keizer Frans Jozef niet wilde dat zijn rijk zou splijten, kwamen ze daar vaak mee weg. Zo stopten ze, als graanschuur van het rijk, in de negentiende eeuw jarenlang de voedselproductie, op een klein beetje na om zichzelf te voeden. Dat deden ze omdat ze, getergd na de neergeslagen opstand van 1849, meer autonomie wilden. En ja: in 1867 werd het Rijk omgesmeed tot ‘Dubbelmonarchie’, waarin zij zelfstandiger werden. Voortaan mochten ze in hún helft van het Rijk (met onder meer Kroatië, Slowakije en Roemenië erin) zaken als onderwijs en zorg managen. Buitenlandse politiek en defensie bleven federaal.

De Hongaren kregen zo, dankzij hun gedram, de beste deal van alle volken in het rijk. Ze floreerden. Toch waren ze nooit tevreden. Vooral het federale leger was hen een doorn in het oog. Ze wilden hun eigen leger. En ze haatten de federale taalwet die bepaalde dat officieren en soldaten (Tsjechen, Slovenen, enz.) hun eigen taal mochten spreken. Meertaligheid was de ‘spirit’ van het multinationale rijk. Onderling spraken militairen vaak Duits, maar dat was niet verplicht. Hongarije verafschuwde dat. In hún helft van het rijk, waar maar 40 procent Hongaars sprak, dwongen ze sinds de Ausgleich van 1867 iedereen om Hongaars te gebruiken. Anderstalige scholen gingen dicht. Terwijl de Oostenrijkse helft van het Rijk liberaler werd en meer gedecentraliseerd, deed Hongarije aan zijn kant het omgekeerde: alles werd gecentraliseerd en ‘gemagyariseerd’. Minderheden kregen steeds minder ruimte.

Hongaren doen altijd hetzelfde als iedereen tegen hen is: zich ingraven

In 1903 zette het Hongaarse parlement de aanval op de taalwet in door te weigeren de militaire begroting goed te keuren. De keizer was razend. Europese landen waren een wapenwedloop begonnen en besteedden 3 à 4 procent van hun bruto binnenlands product aan defensie. Zijn rijk kon niet achterblijven. Het Habsburgse wapentuig was aftands. Als er oorlog kwam, zouden ze worden weggevaagd. Dus Frans Jozef smeekte Hongarije, dat naast vetorecht over de begroting ook tienduizenden soldaten in het leger had, om zich met het oog op die internationale bedreigingen wat verantwoordelijker te gedragen.

Maar de Hongaren deden wat ze altijd doen als iedereen tegen hen is: zich ingraven. Dat zie je nu in Brussel weer: hoe groter de collectieve druk op Orbán, hoe meer dit het Hongaarse zelfbeeld bevestigt dat ze er alleen voor staan. Orbán wil Europese subsidies loskrijgen die Brussel inhoudt omdat hij de Hongaarse rechtsstaat heeft verminkt, en gijzelt alles wat er langskomt: het Zweedse NAVO-lidmaatschap, financieel-militaire hulp aan Oekraïne, toetredingsonderhandelingen met Oekraïne, herbenoeming van de Commissievoorzitter. Hoe belangrijker het issue, hoe beter.

In 1903 wist de keizer de Hongaarse blokkade te breken: hij presenteerde een nieuwe kieswet die minderheden meer stemrecht gaf. Boedapest haatte dat nog meer dan de taalwet, en deblokkeerde de begroting. Waarop de kieswet weer van tafel ging. Vandaag de dag is het moeilijk om iets te vinden dat Orbán nóg erger vindt dan het mislopen van EU-subsidies – behalve Hongarije zijn stemrecht ontnemen (artikel 7). Als de 26 die nucleaire optie niet willen gebruiken, heeft Orbán hen schaakmat en moeten ze hem geld geven. Dat gebeurde deze week. In ruil liet hij één veto (uitbreiding) vallen. De rest staat nog.

Daarom wil Orbán geen exit: in de EU is hij machtiger dan erbuiten. Ook dit is een klassieker. Toen het Habsburgse Rijk instortte, en de volken er een voor een uitstapten, vertrok Hongarije… als laatste.



Leeslijst