Column | Het schrijven van een roman is een architectonisch proces

Op het moment begeef ik mij in een transitie, een transitie die ik mezelf heb opgelegd. Wat ik wil is een roman schrijven. Een lastige opgave heb ik mij laten vertellen, ook gezien ik in m’n libi tot voor kort maar een handjevol fictieboeken had gelezen. Maar laat dit nou net zijn waar ik op kick, lastige opgaven. Zelf ben ik altijd meer van de non-fictie geweest. Vroeger snapte ik oprecht niet waarom de fuck iemand nou een verhaal van een ander wil lezen dat rechtstreeks vanuit de duim is gezogen. Mijn idee was dat wanneer ik een boek lees er iets geleerd dient te worden, expliciet. Van boeken moet je wijzer worden, en ik had geen zin om de wijsheid tussen de regels door bij elkaar te rapen. Mijn voorkeur ging uit naar zeer directe, informatieve boeken. Boeken die tegen je praten. Ken je die? Je hebt twee soorten boeken in mijn ogen, de een moet je lezen, en de ander praat tegen je. Mijn boekencollectie puilt uit van dit soort non-fictieboeken. Deze dagen ben ik daarentegen op romans, en ben ik mezelf hier inmiddels al anderhalf jaar in aan het onderdompelen.

Toen ik een jaar of twaalf geleden besloot dat ik schrijver wilde worden kocht ik in korte tijd drie boeken: de biografie van Steve Jobs en Postkantoor en Vrouwen van Charles Bukowski, zijn eerste en derde roman. De biografie kocht ik net nadat Jobs het leven verliet. Die man is de alfa en omega. Bukowski’s shit checkte ik omdat een goeie vriendin van mij vertelde dat hij de man was. Vrouwen heb ik plichtmatig uitgelezen, maar bij Postkantoor haakte ik af. Tijdverderf in het kwadraat, dacht ik toen.

Voor ik die drie boeken kocht had ik op de verplichte leeslijsten tijdens mijn schoolloopbaan na nooit een boek gelezen. Toch wilde ik schrijver worden, en duurde het niet lang tot ik ontdekte welke route ik wilde bewandelen richting dat doel. In de zomer van 2014, om precies te zijn 11 augustus 2014, kreeg ik namelijk een visioen waarin mij drie boeken werden opgelegd om te schrijven. De exacte datum kan ik zo makkelijk oproepen omdat ik de nacht ervoor voor het eerst een zegel LSD nam, heel de nacht liep te spacen tot diep in de ochtend, om vervolgens de middag die volgde zonder nachtrust over de hekken te klimmen van het Appelsap Festival in het Oosterpark. Visioenen waarin ik zag hoe de domino der doen ingericht moest worden. Van de drie heb ik er inmiddels al twee gepubliceerd, en nu is dus de derde aan de beurt, een idee dat een onderwerp betreft wat het best tot z’n recht komt als roman. (In september drop ik ook een boek als intermezzo, een vervolg op mijn vorige publicatie, genaamd Smibologie vol. 2.)

Nu rest mij dus niets anders dan die roman te tikken. Sindsdien onderga ik de transitie van non-fictie naar fictie, en lees ik niets anders dan fictie. Er is in het afgelopen halfjaar echt een wereld voor mij opengegaan. Ik heb Het Diner gelezen van Herman Koch, De belofte van Pisa van Mano Bouzamour, De koningin van Paramaribo van Clark Accord, Wat wij zagen van Hanna Bervoets, en The Godfather van Mario Puzo twee keer achter elkaar. De zevendelige Harry Potter-reeks wordt mijn volgende ontdekkingsreis, inclusief de films. Het doel is namelijk niet alleen om een roman te schrijven. Die shit moet uiteindelijk ook verfilmd worden.

Het is niet alleen dat ik die shit lees. Nee, ik bestudeer het tot op het bot. Soms lees ik een scène meerdere keren om te begrijpen waarom die mij pakt, of stop ik na een beschrijving om hetgeen dat beschreven wordt te visualiseren. Nu begrijp ik het: de fictional dream is een kunstvorm die de mens voorziet van entertainment in oervorm, geschreven verhaalvertelling. Zoals ik het nu begrijp is het schrijven van een roman een architectonisch proces. Iedere zin is even belangrijk, en met ieder woord metsel je aan de opbouw van het plot, karakters en wereld waarbinnen dit alles zich ontvouwt. Dit bouwen gaat in conjunctie, en doe je dit consistent en met souplesse, dan kom je een eind.