Column | Het grote gelijk van Israël

De Nederlandse media hadden de afgelopen dagen de mond vol van de zogenaamd on-Amsterdamse Jodenhaat waarvan de voetbalsupporters van Maccabi Tel Aviv afgelopen week slachtoffer waren. Ik zal eerlijk zijn; ik heb niet eens meer de energie om de eenzijdige berichtgeving van de rellen hier te herhalen. Maar wát een onvoorstelbaar onvolledige verslaggeving was het, en wát een knap staaltje van recht praten wat overduidelijk krom is, en hoe listig om links en rechts ook nog wat te strooien met angstig makende opmerkingen over jongens op scooters die ‘hit-and-run’-acties uitvoeren op onschuldige Joden.

Vanuit retorisch opzicht is het mateloos interessant wat er gebeurt in een deel van de verslaggeving van de Maccabi-rellen in Amsterdam. Want terwijl de werkelijkheid haaks staat op het verhaal van onschuldige Israëliërs tegenover schuldige Jodenhaters, wordt dat laatstgenoemde narratief bijna unaniem omarmd. Dat de rellen in werkelijkheid een reactie waren op de schaamteloze provocaties van Israëlische supporters, die in goed Amsterdams schijt hebben aan Palestijnse en Arabische mensenlevens en naar onze hoofdstad kwamen om dit luidruchtig uit te dragen – dat lees ik nergens terug.

Als de beelden van geweld verontwaardiging oproepen, dan moet u eens terugkijken naar wat eraan vooraf is gegaan. Israëlische supporters, onder wie veel aanhangers van de regering-Netanyahu, en ook veel oud-militairen die de beslissingen van die regering hebben uitgevoerd, liepen daags voor de wedstrijd tegen Ajax met honderden door de binnenstad van Amsterdam. Ze vielen naar verluidt een Marokkaanse taxichauffeur aan, trokken Palestijnse vlaggen van de muur, spuugden naar meisjes met hoofddoekjes.

Op dezelfde dag dat de VN alarm sloegen vanwege de grote aantallen hongerdoden in Gaza, omdat Israël humanitaire hulp blokkeert, trokken de Maccabi-supporters door Amsterdam, uit volle borst scanderend: fuck you Palestine en „laat de IDF winnen”. Ik vraag me af; waar is de collectieve verontwaardiging over geweld tegen onschuldige slachtoffers, bij de arrogantie van deze mannen die op de roltrappen van de metro in koor riepen: „Er zijn geen scholen in Gaza, want er zijn geen kinderen meer.”

Wie doet zoiets? Wie is er trots op dat zijn regering onschuldige kinderen met duizenden tegelijk vermoordt? En wie voelt zich onaantastbaar genoeg om zichzelf ervoor luidkeels op de borst te slaan?

Israëlische supporters, in de meest letterlijke zin. Supporters niet alleen van een voetbalclubje, maar supporters van het meest effectief beschermde land ter wereld, die denken dat ze wegkomen met moord omdat de wereld maar blijft wegkijken van hun misdaden.

En voor u begint: dit is antisemitisme! Nee. Dat is het niet. Het gaat over Israël en zijn gewelddadige, genocidale beleid. Joden hebben hier helemaal niets mee te maken, en als iets antisemitisch is, dan is het wel het voortdurende verband dat verschillende media leggen tussen de misdaden van Israël, en de Joodse identiteit.

Maccabi-supporters kregen geen klappen omdat ze Joods zijn. Ze kregen ze omdat ze zich schaamteloos trots toonden over de haat en de misdaden van hun regering. Of dat pak slaag terecht is, daarover mogen de meningen verschillen. Maar opstaan tegen een geweldenaar die zichzelf op de borst klopt voor het uitmoorden van een ander volk vind ik bepaald niet beschamend. De echte schande hier is dat Amsterdam überhaupt ingestemd heeft met het verwelkomen van de harde voetbalkern van een land dat zich schuldig maakt aan de grootst denkbare misdaden.

Maar kennelijk kan je genocide plegen en dan buiten je eigen landsgrenzen lachend roepen dat alle Palestijnse kinderen dood zijn, zonder er ook maar voor op de vingers getikt te worden. Dat schetst het grote gelijk van Israël: ze zijn altijd onschuldig, en altijd het slachtoffer. Zelfs als het tegenovergestelde waar is.

Karin Amatmoekrim is schrijver en letterkundige. Ze schrijft om de week op deze plek een column.