Column | Het brandmerken van Israëlkritiek

Het was deze week weer makkelijk om je te ergeren aan het publieke debat, of wat ervoor moet doorgaan. Douwe Bob had een mening over het zionisme, Dilan Yesilgöz had een mening over Douwe Bob, veel linkse opiniemakers hadden een mening over Dilan Yesilgöz en veel rechtse opiniemakers hadden een mening over Douwe Bob. Hoe durfde hij, over de rug van de kinderen? Hoe durfde zij, ten koste van Douwe Bobs veiligheid? Hoe durfden ze toch allemaal?

Hoewel deze rel mij weer een beetje extra mismoedig maakte, leverde hij ook een inzicht op. Ineens zag ik een parallel tussen de jaren negentig en nu: was toen links in de greep van een taboe (op multiculturalismekritiek), nu is het rechts waarvan je bepaalde dingen niet mag zeggen, en met ‘bepaalde dingen’ bedoel ik kritiek op Israël. Zelfs de meest genuanceerde criticus van de Israëlische massamoord in Gaza wordt al gauw antisemitisme verweten.

Gazaans café

De afgelopen week bombardeerde Israël een druk Gazaans café, schoot het tientallen mensen dood bij voedseldistributiepunten, en doodde het een ziekenhuisdirecteur in zijn huis. Toch bewaarde Dilan Yesilgöz haar verontwaardiging voor zanger Douwe Bob, die op het laatste moment afzag van een optreden voor Joodse kinderen vanwege „een zionistische poster en pamfletten”. Yesilgöz was niet zomaar verontwaardigd, nee, ze schoof Douwe Bob in een tweet meteen Jodenhaat in de schoenen. In een filmpje op X lichtte ze dit toe: „Internationaal hebben we afgesproken dat het verketteren van zionisme gelijkstaat aan Jodenhaat.” Ze zei niet wie die ‘we’ zijn en waar deze afspraak is vastgelegd, waarschijnlijk omdat ze het zelf ook niet weet. In de antisemitismedefinitie van de International Holocaust Remembrance Alliance wordt antizionisme niet genoemd. Onder antizionisme valt „een waaier aan standpunten”, aldus de Joodse schrijver Maurits de Bruijn deze week in De Correspondent, waaronder verzet tegen „de racistische, annexerende, gewelddadige en genocidale daden waar het zionisme nu toe leidt”. De Amerikaanse (en eveneens Joodse) journalist Ezra Klein waarschuwde in zijn podcast voor het gelijkstellen van antizionisme aan antisemitisme. Hierdoor kan juist het taboe op antisemitisme afbrokkelen, zei Klein.

Steeds minder kiezers zijn vatbaar voor morele chantage met het antisemitismeverwijt

Het brandmerken van Israëlkritiek als Jodenhaat doet denken aan de manier waarop critici van de multiculturele samenleving tot en met de jaren negentig monddood werden gemaakt door ze voor racist of zelfs nazi uit te maken. Interessant is dat beide taboes voortkomen uit de Tweede Wereldoorlog. Zonder de oorlog en de Holocaust was er nooit zo’n angst ontstaan om voor antisemiet te worden versleten, en was er nooit zo’n taboe geweest op nationalisme en alles wat riekt naar racisme of discriminatie. Niet voor niets zijn deze taboes in Duitsland nog hardnekkiger dan hier. Later dan andere West-Europese landen kreeg Duitsland een radicaal-rechtse politieke partij, en nog steeds handhaven de middenpartijen een cordon sanitaire tegen het AfD. Tegelijk is in Duitsland nog meer dan elders kritiek op Israël not done of zelfs strafbaar.

Interessant is ook dat er zowel in de jaren negentig als nu een steeds groter gat ontstond tussen de publieke opinie en de halsstarrig bewaakte politieke consensus. Al vóór Bolkestein en Fortuyn bestond er onder veel Nederlanders onvrede over immigratie en integratie, maar deze kiezers werden politiek niet vertegenwoordigd. Datzelfde geldt nu voor de Israël-kritische kiezers: weinig partijen durven het aan om serieuze kritiek te leveren op de Israëlische regering. Pas sinds kort verschuift er iets binnen GroenLinks-PvdA, maar rechts daarvan blijft het taboe intact.

Kleine minderheid

En dat terwijl slechts een kleine minderheid (15 procent) van de Nederlanders (grotendeels) staat achter de manier waarop de regering omgaat met het Israëlisch-Palestijnse conflict, aldus een Ipsos I&O-peiling uit april. 55 procent wil dat Nederland kritischer is op Israël. Ook de rechtse kiezers schuiven op. Van de VVD-kiezers stond in april nog 32 procent achter de aanpak van de regering, tegen 57 procent in november 2023.

De vraag is of dit de politieke consensus onder (centrum-)rechtse partijen op den duur onhoudbaar maakt. Bij het immigratietaboe was dat wel zo. Deels omdat vraag nu eenmaal aanbod creëert (het was wachten tot er een politicus opstond die het migratiekritische electoraat ging bedienen) en deels doordat de morele greep van de Tweede Wereldoorlog verslapte. Die oorlog is nu tachtig jaar geleden, en is niet meer het enige ethische referentiekader. Je ziet het aan de generatieverschillen inzake Gaza: jongere mensen staan niet meer automatisch achter Israël.

Wat verbaast aan Yesilgöz’ tweet en filmpje is niet zozeer het schaamteloze gestook en gelieg (dat zijn we gewend), maar vooral de strategische misser. Steeds minder kiezers zijn vatbaar voor morele chantage met het antisemitismeverwijt. Yesilgöz speelt in op een taboe dat in de samenleving niet meer bestaat. Read the room, denk ik dan.

Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC