
Weet u nog, toen Barack Obama een beige pak droeg tijdens een persconferentie? Het was augustus 2014. Op Fox werd gezegd dat de keuze heel veel mensen had geshockeerd, want het was absoluut ongepast, een Amerikaanse president onwaardig. Een Republikeins Congreslid zei dat er geen enkel excuus was voor de president om een pak te dragen dat lichtgekleurd was. „Ik bedoel, de hele wereld kijkt toe.”
Obama is een politiek verschijnsel dat mij inmiddels bijna onvoorstelbaar voorkomt. Als zwarte man moest hij opvallend intelligent, bijzonder welbespraakt en extreem diplomatiek zijn om ook maar een kans te maken op het presidentschap. Hij was zo smetteloos, dat zijn tegenstanders niets anders konden dan de kleinste details tegen hem te gebruiken. Een sterkere tegenpool dan de huidige Amerikaanse president is bijna niet te verzinnen: Trump hoeft niets, en mag alles. Dat talloze vrouwen hem hebben beticht van seksueel misbruik en verkrachting was geen probleem. Dat zijn leiderschap wordt gekenmerkt door een gebrek aan begrip van de meest basale politieke zaken, en door emotionele uitbarstingen wanneer zijn ego gekrenkt is, ook niet.
Ik zoek al jaren naar een verklaring voor het gegeven dat iemand als Trump tot twee keer aan toe president kon worden, in een land dat ook Obama voortbracht. En ik denk dat mij die verklaring lang geleden al is aangedragen – ik geloofde hem alleen niet.
Het was tijdens een conferentie in Oxford, najaar 2016, georganiseerd door het literair-wetenschappelijke tijdschrift Callaloo, dat werk van schrijvers uit de Afrikaanse diaspora bestudeert. Donald Trump was nog in de race voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen. We bespraken zijn kansen tegen Hillary Clinton. De meeste mensen in het gezelschap – overwegend Amerikaanse academici met een progressieve politieke overtuiging – konden zich niet voorstellen dat iemand die overduidelijk niet het verstand en ook niet de vereiste gewiekstheid had, de verkiezingen kon winnen. Een wat oudere man, een Afro-Amerikaan met een aristocratische uitstraling, schudde kalm zijn hoofd. Hij nam het woord: „Donald Trump gaat winnen, juist omdat hij zichtbaar minder slim en minder beschaafd is dan Obama. Dat iemand als Trump de machtigste man van de wereld kan worden, is het ultieme bewijs van de superioriteit van de witte man.”
Ik vond het nogal vergezocht, destijds. Maar nu is Trump voor de tweede keer aan de macht, en ik begin te denken dat die professor in Oxford misschien wel gelijk had. Alles wat Trump doet, is een uiting van de overtuiging dat witte mensen gevaar lopen door bruine en zwarte mensen. Hij biedt witte Afrikaners asiel aan omdat hij denkt dat Zuid-Afrika een genocide op hen pleegt. Tegelijkertijd laat hij razzia’s uitvoeren op alles wat er buitenlands uitziet: latino’s, zwarte en Aziatische mensen, die zonder vorm van proces worden vastgezet. De criminalisering van donkere mensen hangt nauw samen met het beeld van hun inferioriteit: het zijn overbodige mensen die ‘ons’ tot last zijn. Dat ongedocumenteerde immigranten juist bijdragen aan de Amerikaanse economie (zij dragen jaarlijks bijna 90 miljard dollar aan belasting af) is een zoveelste waarheid die uit het zicht wordt gehouden.
Dus, als het niet om werkelijk gevaar gaat, en ook niet om werkelijke financiële lasten, wat is het dan? Misschien, uiteindelijk toch, een zoveelste poging tot krachtpatsen, tot bewijs van hoe machtig de witte man is. In dat licht begrijp ik opeens ook Trumps pompeuze verjaardagsoptocht vol militaire spierballentaal. Hij is de belichaming van hoe ver de witte, heteroseksuele norm kan gaan – maar ook voor hoe ver hij wil gaan. Zo ver dat hij onaantastbaar is.
God, wat verlang ik naar vroeger. Toen controverse niet veel heftiger was dan een beige pak, en racisme nog een halfslachtige poging deed zich te verstoppen achter gedragsregels.
Karin Amatmoekrim is schrijver en letterkundige. Ze schrijft om de week op deze plek een column.
