
Een prater was Rinus niet, nooit geweest, maar in januari begon hij helemaal stil te vallen. Zijn vrouw, naast hem op de bank, deed het woord en hij knikte af en toe. Of hij bromde een beetje, joah, joah. Voor meer had hij de energie niet. Elke keer dat ik bij hen was keek ik naar zijn handen, de reusachtige handen van een man die als kind met zakken kolen sjouwde en later leerde zagen, timmeren, schuren, plamuren, schilderen, lassen. Lachend haalde hij motoren uit elkaar, lachend zette hij ze weer in elkaar en hij liet zijn twee kleinzoons meekijken. Kijk, zo. Nu jij. Hier, pak maar. Zie je. En dan de tuin, de voortuin van het huis aan de hei bij Hilversum. Nee, geen villa. Sociale huur. Een gazon, gazonnetje, waarvan hij de randen met een schaartje recht knipte. Een weelde aan begonia’s, met in het midden een zonnewijzer. Op de zijmuur: een arcadisch landschap, geschilderd in zacht groen en grijs. Na iedere winter werkte hij het bij met een penseel.
In de straat waren mensen die hem nadeden en ook een zonnewijzer op hun met begonia’s omzoomde gazonnetje plaatsten. Ze beschilderden hun zijmuur, maar het kwam niet in de buurt van zijn Arcadië. Ook waren er mensen, steeds meer mensen, uit verre landen vaak, die hun voortuintje vol tegels legden en er spullen neerzetten die ze binnen niet kwijt konden. Haveloze meubelen uit de kringloop, kapotte stofzuigers. „Je moet het ze niet kwalijk nemen”, zei zijn vrouw. „Ze komen uit ergere armoede dan wij ooit hebben meegemaakt.” Dan bromde hij wat en bood de buurman aan om die kapotte stofzuiger te repareren. En die tafel? Likje verf misschien?
In maart ging hij voor de laatste keer naar de oncoloog en zijn vrouw stuurde me de opname van het gesprek. De chemo kon nog een keer gegeven worden, op zichzelf reageerde hij er goed op. Een andere optie was dat hij geïncludeerd zou worden in een studie waarbij een nieuw middel zou worden uitgeprobeerd. Dan zou hij dus wel…
„Neu”, zei Rinus. De tumoren zaten in zijn lever, zijn longen, overal.
Zijn kinderen vroegen aan de oncoloog wat hij adviseerde en hoe lang hun vader nog te leven had, een paar jaar toch zeker wel? De oncoloog sprak van kansen en waarschijnlijkheden, en dat het natuurlijk heel moeilijk was om…
„Neu.”
Maar toen het gras begon te groeien en hij het niet meer zelf kon maaien, toen draaide hij zich om en moesten de gordijnen dicht
In april kroop hij nog met een harkje door het gras om de wortels lucht te geven. De violen bloeiden al en hij zette de begonia’s in de grond. Hij had ze samen met de geraniums laten overwinteren in de schuur. In mei werd er een ziekenhuisbed in de voorkamer geplaatst, bij het raam, zodat hij naar buiten kon kijken. Maar toen het gras begon te groeien en hij het niet meer zelf kon maaien, toen draaide hij zich om en moesten de gordijnen dicht. Ze zouden gesloten blijven tot hij stierf.
Een paar weken na de uitvaart zit ik met zijn vrouw in de achtertuin, waar de mussen tsjilpen in de heg en twee eksters hun jongen leren vliegen. Ze zegt dat ze echt niet bijgelovig is, en toch. De begonia’s dit jaar, zo mooi. De hartlelies, zo prachtig. Het kan niet anders, zegt ze, of Rinus is hier nog steeds aan het werk.
