Column | Haat-liefdeverhouding met ‘Spoorloos’

Weinig tv-programma’s waarmee ik zo’n haat-liefdeverhouding onderhield als Spoorloos. Het is afgelopen februari definitief van de buis gehaald, omdat er een aantal zaken bekend werd, waarbij de zoekende geadopteerde gekoppeld was aan de verkeerde, want niet-biologische familie. De zaak van Marthainès de Vries is inmiddels berucht: deze vrouw, nu 43, werd verenigd met haar Colombiaanse familie, met wie ze meer dan twintig jaar zeer intensief contact onderhield, totdat na eigen speurwerk en dna-onderzoek duidelijk werd dat er geen sprake was van enige verwantschap.

Zelf heb ik meer dan vijftien jaar geleden een beroep gedaan op Spoorloos: ik zocht mijn biologische vader, ik wist dat hij een Zuid-Afrikaan was, die in 1960 in Londen mijn Nederlandse bio-moeder bezwangerde, en ‘Michael’ heette. Via Spoorloos kreeg ik te horen dat deze zoektocht onmogelijk was; toen nog geen dna-onderzoek, veel te weinig gegevens. Nou ja, begrijpelijk. Bovendien had ik het programma ook gemeld dat ik onder geen beding in beeld wilde, en dat was weer vanwege die haat-liefdeverhouding: altijd geruststellend te zien dat je niet de enige geadopteerde bent, met zo’n raar gapend gat als geboortekaartje. Maar hoe vernederend met tranen en tuiten en vreemde mensen op de tv te moeten opdraven, waarna je geacht wordt subiet echte verwantschap op de planken te zetten.

De droom: iemand te zien, in dit geval de vader die fysiek op je lijkt. (In het adoptiedossier heet ik een baby met ‘een lichtbruine huidskleur en donkerblond kroeshaar’. Mijn adoptieouders waren wit, steil haar.) De nachtmerrie: en dan die drieëntwintig broers en zussen en neven en aanverwanten, in blijde verwachting van de komst van de rijke, want Nederlandse verloren zoon.

Ik keek naar het programma als een ongeluk waar ik ternauwernood aan ontsnapt was – maar ik moest wel blijven kijken. Zelf had ik de indruk dat, gemeten naar de ijzingwekkende wetten van de reality-tv – hoe meer dramatranen, hoe meer kijkers – Spoorloos nog een gunstige uitzondering vormde. Maar mij is niet overkomen wat Marthainès de Vries wel overkwam, evenals andere geadopteerden die ‘verenigd’ werden met onjuiste partijen.

Als programmamakers, maar ook als omroepdirectie hoor je dan alles uit de kast te trekken – en dat is kennelijk onvoldoende gebeurd.

Al die geadopteerde kinderen, waar ze ook vandaan kwamen, werden ook Nederlandse staatsburgers. Zelfs als je een hele enghartige definitie van staatszaken aanhoudt, is het op orde hebben van je burgeradministratie wel het minste.

Ik heb geen Instagram, maar via NRC-tv-recensent Wilfred Takken begreep ik dat tv-maker Kelly-Qian van Binsbergen, zelf geadopteerd, op dat medium een column schreef waarin ze „de overheid” hekelde, „die hierin in gebreke is gebleven”.

Dat verwoordt Van Binsbergen nog heel netjes. Het is vreemd dat Nederlandse geadopteerde burgers hun gemis op tv moesten vermarkten, om zo aan informatie te komen.

Een paar jaar geleden wilde ik mijn adoptiedossiers boven tafel krijgen, het werd een speurtocht tussen instanties als FIOM, (ooit: Federatie van Instellingen voor de Ongehuwde Moeder en haar kind), Altra Amsterdam, Amsterdams Stadsarchief, Haarlemse Rechtbank, GGD Amsterdam, de Raad van de Kinderbescherming en anderen. Zij verwijzen trouwens het liefst door naar elkaar. Uiteindelijk kreeg ik wat velletjes in handen via de Raad, waarin weer gerefereerd werd aan andere, onvindbare dossiers. Het kon ook zijn dat het ministerie van Justitie en Veiligheid die in 1983 of 1999 had vernietigd. „U zegt?” Ja, vernietigd.

Zelden zo onthutst geweest. De staat die niet hoedt maar schendt. Wat hadden ze ook te duchten van die geadopteerde wezens, die ongelukjes, geboren in schaamte. Dat loopt wel los, daar komen we wel mee weg.

Stephan Sanders is essayist.