N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Oh wat weet die Abélard het toch allemaal goed. Na zijn liefdesaffaire met Héloïse, als hij ontmand in een klooster zit en zij al langer in een vrouwenklooster is ingetreden (op zijn aandringen), weet hij precies te vertellen waarom het zo ging en wat Gods heilsplan met hen beiden was.
Héloïse schrijft hem dat ze nog steeds naar hem verlangt, dat ze het niet uithoudt in dat klooster waar ze al jaren zit en zelfs priores is geworden, maar hij vindt dat ze daar niet over moet zeuren, het is juist goed dat ze een verlangen voelt dat niet ingelost kan worden. Daarvoor zal God haar later belonen. Hij zelf maakt geen kans meer op een dergelijke beloning, hij voelt immers geen begeerte meer, dan hoef je er ook niet tegen te vechten, en wie niet strijdt kan ook geen prijs krijgen. „Misschien heb je helemaal geen zin om dat te horen en wil je er niets van weten, maar dat is hoe het zit.”
Hij weet dat door Bijbelstudie, door zijn geleerdheid, door zijn verstand. Hij vermaant de vrouw die hij eens begeerde maar nu ‘zuster’ noemt, hij verloochent hun liefde (het was niets dan zijn geilheid, hij voelde eigenlijk helemaal niet voor haar) en ze mag wel dankbaar zijn dat het allemaal zo is gelopen: „Als je maar bereid bent de link te leggen tussen het oordeel dat God in zijn rechtvaardigheid over ons heeft uitgesproken en wat dat ons uiteindelijk in positieve zin heeft opgeleverd, dan moet je wat hij ons aandeed niet zomaar gerechtigheid maar genade kunnen noemen.”
Toe maar.
Wat drukt Abélard zich trouwens hedendaags uit in de nieuwe vertaling van Ramon Selles. Hij „legt een link”, hij ziet „wat het ons in positieve zin heeft opgeleverd”, elders haalt hij op wat ze deden toen Héloïse nog maar net in het klooster zat: „Wat daar gebeurde kon echt niet.”
Je weet niet altijd wat je daarvan moet vinden. Enerzijds is Abélard wel zo’n mannetje, iemand helemaal van zijn tijd, iemand met een grote mond en veel bravoure die zich dus vast wel een beetje flink uitdrukte, maar toch, om een twaalfde-eeuwse geleerde zulke taal te zien bezigen werkt bevreemdend. Maar je wilt ook geen taal lezen die niet meer tot je spreekt. „Wat toen jong klonk, kan later versleten klinken, wat toen gebruikelijk klonk, later archaïsch” om er Walter Benjamin bij te halen, in zijn beroemde essay over de taak van de vertaler.
De inhoud van Abélards woorden verschilt opmerkelijk genoeg niet van wat een hedendaagse schriftgeleerde zou kunnen zeggen. In de prachtige documentaire-reeks van Coen Verbraak over Israël hoorde je rabbijn Evers net zulke dingen beweren als Abélard negen eeuwen eerder: dat het bestuderen van de Heilige Schriften het belangrijkste is wat er is, ook al kun je dat niet meteen zien, dat het voortdurend lezen en interpreteren en overdenken van heilige teksten uiteindelijk „meer hulp van boven” zal opleveren, „begrijp je wel”.
Wat drukt Abélard zich trouwens hedendaags uit in de nieuwe vertaling
Het is voor een buitenstaander helemaal niet te begrijpen. Je kunt gemakkelijk het standpunt en de verlangens van Héloïse volgen, al is ze bepaald geen feminist zoals Selles terecht benadrukt. Zij, wie ze ook was, is een ook nu nog voorstelbare vrouw. Al wijst Selles er al even terecht op dat deze hele correspondentie natuurlijk een geheel papieren werkelijkheid is, bestaande uit niets dan woorden. Van de personen weten we weinig. Zo heet de uitgave ook: Alleen maar woorden. Maar ‘alleen’ woorden, zo is het toch ook weer niet. Een lang verdwenen wereld verbindt zich met de onze. In woorden.