Als een geliefd auteur sterft, voelt het soms alsof er een verre vriend is verdwenen. De Amerikaanse dichteres Louïse Glück (1943-2023) was voor velen een bondgenoot op afstand. Hoeveel studentes ik wel niet heb gehad wier hart stokte als we het gedicht ‘Persephone the wanderer’ lazen, waarin staat dat de jonge godin eigenlijk al „een gevangene was sinds ze een dochter was”. De halve collegezaal sprintte daarna meteen naar de boekhandel om het verzameld werk in te slaan.
Louise Glück was een zeer trefzekere dichter, die gedurende haar lange leven meer prijzen won dan dat ze boeken schreef. Toen ze in oktober 2020 de Nobelprijs voor Literatuur kreeg toegekend, vroeg een interviewer of nu haar grootste wens in vervulling was gegaan. Glück glimlachte en antwoordde van niet: haar grootste wens was om nooit te hoeven sterven. Die droom kwam helaas niet uit, afgelopen vrijdag overleed ze op tachtigjarige leeftijd aan de gevolgen van kanker. Natuurlijk wist Glück zelf ook wel dat de dood niet te vermijden viel, maar in haar gedichten vond ze diverse manieren om eraan te ontkomen, ging ze opgewekt het gesprek met het einde aan, belichtte ze er zoveel mogelijk kanten van, waardoor hij niet minder verdrietig werd, maar wel veelkantiger, vreemder en daardoor fascinerender.
Het beste voorbeeld hiervan is het veelvuldig gebloemleesde gedicht ‘The wild iris’, dat opent met wat misschien wel Glücks beroemdste regels zijn: „Aan het einde van mijn lijden/was er een deur.”
Het vormt het begin van een vertelling waarin de dood slechts een tussenstop is, een overgang naar nieuw leven en een herboren manier van uitdrukken: „Ik zeg je dat ik opnieuw kon spreken: wat / terugkeert uit de vergetelheid keert terug/ om een stem te vinden.” De naamloze verteller verandert aan het slot in een enorme bloeiende iris, die als een grootse fontein ontspringt aan het graf. Het is een hoopvol beeld, een bloem die de dood overwint, en het knappe is: even geloof je het ook echt. Zo krachtig, zo overtuigend staat het er, dat er aan het einde van al het leed inderdaad een poort is waardoor je weer op weg mag naar iets anders.
De afgelopen dagen vormden de beginregels van ‘The wild iris’ desondanks toch een triest liedje in mijn hoofd. Ik dacht aan Glück, haar ziekbed en hoopte dat er aan het einde van die ellende ook een deur was naar iets nieuws. Net zoals haar poëzie voor velen de poort vormde naar een plek waarin alles kon. Waarin elk vers een tijdelijk maar toch ook fonkelend einde van het lijden vormde, tot ook die vonken weer doofden, als vanouds opgingen in de wereld van vlees en bloed.
Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.
Bijna zevenhonderd euro per maand, dat is wat een studentenkamer nu gemiddeld kost op de particuliere markt, volgens verhuurplatform Kamernet. In Amsterdam betaalt een student gemiddeld zelfs zo’n duizend euro, meer dan drie keer het bedrag van de basisbeurs. Toch zijn studenten inmiddels genoodzaakt om dit soort bedragen neer te tellen als ze op kamers willen en door lange wachttijden niet terechtkunnen bij een woningcorporatie, waar de prijzen lager liggen. De (te) hoge huur aankaarten bij de Huurcommissie durven ze vaak niet, uit angst de relatie met de huisbaas te beschadigen.
Dat is zorgelijk, want het beperkt de mogelijkheden van jongeren om te studeren waar en wat ze willen. Wie geen kamer kan vinden of die niet kan betalen is veroordeeld tot blijven wonen in het ouderlijk huis. Sommige studenten kiezen daar bewust voor, maar er zijn er ook die graag op eigen benen zouden staan en noodgedwongen het halve land door reizen om naar college te gaan.
Vaak wordt met een beschuldigende vinger gewezen naar internationale studenten die te veel kamers bezet zouden houden. Ook als hun instroom drastisch zou verminderen, is de kamernood nog steeds groot. Dat komt door een opeenstapeling van maatregelen.
De Wet betaalbare huur, die de positie van huurders moest verbeteren door huren te begrenzen, heeft een onbedoeld bijeffect gehad. Beleggers die particuliere studentenhuizen exploiteerden hebben massaal hun panden verkocht. Fijn voor mensen die op zoek zijn naar een koophuis, maar slecht nieuws voor studenten. Ook de gestegen belasting op vastgoed heeft ervoor gezorgd dat het voor verhuurders minder lucratief is geworden om panden aan te houden voor verhuur.
Daarnaast speelt de Wet vaste huurcontracten een rol. Verhuurders mogen studenten nu maximaal één tijdelijk huurcontract aanbieden, voor maximaal twee jaar. Daarna wordt het automatisch een contract voor onbepaalde tijd. Veel huurders zien dat niet zitten, omdat ze een huis dan moeilijker kunnen verkopen. Het gevolg is dat studenten vaak alleen nog kortlopende contracten krijgen.
Daar komt bij dat er gemeenten zijn die het opkopen van goedkope en middeldure panden verbieden, om beleggers te weren. Bovendien is in sommige gemeenten het ‘verkameren’ van panden aan banden gelegd, om overlast van studenten tegen te gaan. Allemaal begrijpelijk, maar voor studenten betekent het nog minder kansen op de al krappe kamermarkt.
De vraag is wat er gebeurd is met het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting, waarin in 2022 werd afgesproken om tot 2030 60.000 studentenwoningen te bouwen. Het kabinet zou hier beter de regie op moeten houden. Daarnaast lijkt het zinnig om nog eens goed naar de veelheid aan regels te kijken waaraan verhuurders moeten voldoen. Het streven om excessen op de woningmarkt aan te pakken is op zichzelf goed, maar deze stapeling van maatregelen treft een van de kwetsbaarste groepen op die markt. Dat kan niet de bedoeling zijn.
„Dit heb ik allemaal gebouwd”, zegt Sydney ‘Junny’ Jantji (44) trots, als hij elektrische leidingen laat zien. Ze zijn bevestigd aan de multiplex wanden van de oefenruimte, met erboven zonnepanelen en warmtepompen. Junny loopt door het bedrijfspand aan de Maas in Rotterdam dat zijn leven veranderde. „Ik zeg je eerlijk man, ik was gewoon crimineel van beroep. Ik heb nog nooit van mijn leven gewerkt, dit is de eerste keer.”
Ik zeg je eerlijk man, ik was gewoon crimineel van beroep. Ik heb nog nooit van mijn leven gewerkt, dit is de eerste keer
Junny zat negen jaar gevangen. Nu werkt hij als leermeester voor de Beroepentuin, een leer-werkbedrijf dat mensen opleidt voor werk ‘in de energietransitie’, bijvoorbeeld als installatiemonteur of elektricien. Zijn verhaal is een uitzondering.
Begeleiding naar werk, als onderdeel van de re-integratie van ex-gedetineerden, loopt vaker fout dan goed, signaleert de Landelijke Cliëntenraad (LCR) in een recent rapport. Gedetineerden worden onvoldoende begeleid en moeten veel zaken zelf regelen, waar ze onvoldoende voor geëquipeerd zijn. Casemanagers, die een cruciale rol hebben in dit traject, zijn niet zelden onervaren of hebben een te hoge werkdruk. „Een casemanager moet vaak te veel gedetineerden begeleiden en dan ook nog de re-integratie regelen waar ze geen specialist in zijn. Dat is gewoon te veel”, zegt Fatma Koser Kaya, oud-Kamerlid (D66) en LCR-voorzitter. En een goede casemanager maakt een wereld van verschil.
Foto Hedayatullah Amid
Klik
Junny had dus geluk. Als leermeester begeleidt hij vijf tot tien mensen ‘met een afstand tot de arbeidsmarkt’; ex-gedetineerden als hijzelf, mensen met een asielstatus, schooluitvallers. Na een verkorte opleiding worden ze aan werkgevers gekoppeld met wie de Beroepentuin samenwerkt.
Junny realiseert zich dat het ook anders had kunnen lopen. Aan het eind van zijn negen jaar ‘binnen’, kreeg hij te maken met een casemanager die in hem geloofde. Ze schoof hem een brochure toe. „Ik voelde gewoon meteen die klik met zonnepanelen”, grijnst hij. „Terwijl ik nog nooit een zonnepaneel had gezien!” Wekenlang las hij in de gevangenis over zonnepanelen. Zijn broer nam meer folders voor hem mee. Junny droomde van een leven buiten, als zonnepanelenmonteur.
„Op een dag zei mijn casemanager: je krijgt morgen bezoek”, vertelt Junny. „Het was iemand van de Beroepentuin voor een sollicitatiegesprek.” Dat gesprek verliep goed, maar daarna stokte het proces. Zijn casemanager werd vervangen door iemand die, volgens Junny, veel minder behulpzaam was. „Zo, dat was wel een ellende”, verzucht hij. Hulp maakte plaats voor onwil. Maar Junny had bij zijn sollicitatiegesprek het telefoonnummer genoteerd van zijn contact bij de Beroepentuin, die hij kon bellen. Met een paar maanden vertraging kon hij er alsnog aan de slag.
‘Buiten’ werken
Het BBA-traject waaraan Sunny deelnam, bestaat sinds 2021. Het werd ingevoerd bij een wetshervorming rond de Beperkt Beveiligde Afdeling. De idee daarbij was dat gedetineerden in de laatste fase van hun gevangenisstraf bij goed gedrag kunnen gaan werken aan een entree op de arbeidsmarkt. Dat geeft hun een betere kans op betaald werk en resocialisatie als ze vrijkomen. Vinden ze een werkplek, dan kunnen ze alvast een aantal uur per week ‘buiten’ werken. ’s Avonds gaan ze terug naar de gevangenis.
Maar de plannen lopen nu stuk op uitvoeringsproblemen, constateert de LCR. Het traject is ‘verstopt’, mede omdat gedetineerden met korte straffen zijn toegelaten, terwijl er niet meer plaatsen zijn bijgekomen om werkervaring op te doen. Daardoor lopen de wachtlijsten op. Wat evenmin meehelpt: werkgevers moeten een uitgebreide screening van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ondergaan, voor ieder traject opnieuw. „En als gedetineerde aankaarten dat het te lang duurt, is ingewikkeld. Want je moet wel goed gedrag blijven tonen”, zegt Koser Kaya.
LCR en Beroepentuin constateren nog een serieus obstakel. Seyit Yeyden, oprichter van de Beroepentuin, spreekt van een financiële weeffout. „Ons bedrijf krijgt niet betaald voor de gedetineerden, maar moet wel voor hen betalen. We moeten onder andere de reiskosten vergoeden aan de DJI. Daarom kunnen we niet te veel gedetineerden tegelijk binnenhalen”, aldus Yeyden. Die moeilijkheid is vaak aangestipt, maar niet opgelost.
Ook de resocialisatie op zichzelf brengt al moeilijkheden met zich mee. LCR-voorzitter Koser Kaya: „Wie vrijkomt, heeft vaak schulden. Je moet een woning zien te vinden. Je moet in het ritme van het leven buiten komen.” Kortom: wie is vrijgelaten, heeft al ontzettend veel aan z’n hoofd. ‘Detentieschade’ die ‘gereset’ moet worden, noemt Junny dat.
Schuldhulpverlening
Als vrij man zit Junny nu in de schuldhulpverlening. „In het begin heb ik er wakker van gelegen. Het duurde wel een jaar voor ik tranquilo was”, zegt hij. „Ik had nog nooit gewerkt. Nu werk ik, maar houd ik er bijna niks aan over!”
In het BBA-traject zelf gaat salaris naar een rekening van de DJI en krijgt de gedetineerde weekgeld. Nu krijgt Junny zelf salaris, maar gaat het meeste naar de schuldhulpverlening.
Hoe lastig ook, Junny is vastbesloten z’n leven op orde krijgen, ook om te voorkomen dat zijn zes kinderen het verkeerde pad kiezen. Eenvoudig is het niet. „Nu is zo dat je, als je buiten staat met weinig hulp, al snel terugkeert naar de gevangenis. Het systeem zet iemand buiten met een vuilniszak, zonder huis, zonder geld, zonder iets.”
Je zet iemand buiten met een vuilniszak, zonder huis, zonder geld, zonder iets
Junny: „Ik ben blij dat ik anderen de kans kan geven die ik zelf ook gekregen heb.” Foto Hedayatullah Amid
Met hulp van zijn familie, zijn geloof in God en de wil het roer echt om te gooien, redde hij het. Het begeleiden van technici in spe ligt hem zo goed dat de Beroepentuin hem een baan als leermeester aanbood. In het najaar verwacht hij een vast contract te krijgen, en een paar maanden later moet hij zijn schulden hebben afgelost.
Zijn moeder is blij. Hijzelf ook. „Ik ben blij dat ik anderen de kans kan geven die ik zelf ook gekregen heb.”
Plato zag er helemaal niks in: democratie. De Griekse wijsgeer (427-347 v.Chr.) meende dat de deelname van het volk (demos) aan de politiek maar tot één ding kon leiden: de tirannie van de massa, die zich opgehitst door een volksmenner zou overgeven aan haar laagste impulsen.
Populisten worden dit soort politici tegenwoordig genoemd. Zij zetten de wil van ‘het volk’ tegenover het optreden van ‘de elite’, die deze volonté générale saboteert. Dat blijkt de afgelopen jaren een succesvolle electorale strategie. Onder meer Donald Trump, Marine Le Pen, Nigel Farage en Geert Wilders plukten er de vruchten van. Het optreden van de PVV-leider deze maandag bij een demonstratie in Zwolle tegen de bouw van een azc paste in het populistisch sjabloon: „Welke gek verzint zoiets?”, riep hij door een megafoon.
Wetenschappers situeren het ontstaan van het moderne populisme aan het eind van de negentiende eeuw, maar de wortels gaan verder terug – tot het oude Athene. Daar was een eeuw vóór Plato de politicus Themistocles (524-459 v.Chr.) actief. Hij wordt wel de eerste populist van de geschiedenis genoemd.
Themistocles kwam niet uit een van de vooraanstaande families van Athene, maar speelde zich in de kijker door tijdens processen en de volksvergadering veelvuldig het woord te nemen. Met zijn oratorische gaven wist hij het volk „tot allerlei ondernemingen over te halen”, volgens de historicus Plutarchus.
PVV-leider Geert Wilders tijdens een protest bij het Provinciehuis tegen een nieuw asielzoekerscentrum in Zwolle.
Foto Remko de Waal/ANP
Het ging erin als koek
Themistocles was niet de laatste populist op de Akropolis. De filosoof Aristoteles schreef bijvoorbeeld over de volksmenner Cleon (?-422 v.Chr.): „Hij was de eerste die ging schreeuwen tijdens het toespreken van het volk, hij gebruikte beledigende taal en hij sprak de vergadering toe met zijn gewaden hoog opgetrokken terwijl het de gewoonte was netjes gekleed te spreken.” Deze optredens gingen erin als koek bij toehoorders „die hier zaten om met spreekkunst vermaakt te worden”.
De Atheense democratie ging ten onder en het Romeinse Rijk groeide hierna uit tot dé grote macht rondom de Middellandse Zee. Tussen 503 voor en 27 na Christus was Rome een republiek waar de burgers via verkiezingen van magistraten invloed hadden op het beleid. De democratie was er dus niet zo direct als in Athene, waar de hoogste macht bij de volksvergadering lag.
In de tweede en eerste eeuw voor Christus ontstonden er grote spanningen tussen de optimates en de populares. De eerste groep bestond uit de vooraanstaande families van rijke senatoren, de tweede behartigde de belangen van het plebs, het gewone volk. De broers Tiberius en Gaius Gracchus hoorden bij de laatste partij.
Het duo was zelf ook van voorname komaf, maar gebruikte zijn functie als tribuun van de plebs – jaarlijks werden er daarvan tien gekozen – om politiek carrière te maken. Tiberius stelde een ingrijpende landhervorming voor om de armste burgers van Rome voldoende grond te geven om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Hij passeerde de senaat en richtte zich rechtstreeks tot het volk. Dat bleek een gevaarlijke strategie, want de optimates vermoordden hem in 133 v.Chr.
De broers Tiberius en Gaius Gracchus, beeldhouwwerk van Eugène Guillaume.
Foto Imageselect
Gladiatorengevecht op de markt
Zijn jongere broer Gaius nam de populistische mantel over. Hij verkocht zijn dure huis op de Palatijn en ging in de buurt van de markt wonen. Toen daar een keer een gladiatorengevecht werd gehouden, bouwden enkele rijke Romeinen er tribunes omheen. Zo hadden ze zelf beter zicht – en wie ook wat wilde zien, moest een plekje huren.
Gaius stak een stokje voor deze streek van de Romeinse elite. Hij liet de tribunes ’s nachts afbreken, zodat iedereen de volgende dag gratis en voor niks de gevechten kon zien. Het volk vond het prachtig, schrijft Plutarchus, maar de elite was woedend over Gaius’ „gewelddadige en aanmatigende bemoeienis”.
Vergeleken met Gaius waren de andere sprekers in de stad „niet beter dan kinderen”, aldus Plutarchus. Die andere sprekers besloten daarom maar in 121 v.Chr. ook hem te vermoorden, nadat hij had voorgesteld gratis graan aan het volk uit te delen.
Met het verdwijnen van de Romeinse republiek was het ook voor een tijd gedaan met het populisme. Immers: zonder democratie – hoe gebrekkig ook – heeft het bespelen van de volkswil weinig zin. In de tijd van het feodalisme, met zijn keizers en koningen, lag de macht bij de gekroonde hoofden.
De journalist Jean-Paul Marat donderde tegen de elites van wie het hoofd moest worden afgehakt
Toch overleefde het idee dat de soevereiniteit van magistraten en die van het volk twee verschillende dingen zijn. Dat kwam omdat geleerden in de Middeleeuwen het Romeins recht, waarin deze afzonderlijke principes waren vastgelegd, bleven bestuderen. Toen in de achttiende eeuw de Verlichting opkwam, maakte ook het populisme een comeback.
Het idee van een volonté générale vloeide in 1755 uit de pen van Jean-Jacques Rousseau. De wil van het individu moest volgens deze filosoof ondergeschikt worden gemaakt aan die van het collectief, het volk.
De populistische journalist en politicus Jean-Paul Marat werd in 1793 vermoord. Schilderij van Jacques-Louis David.
Beeld Musées Royaux des Beaux-Arts
Tijdens de Franse Revolutie (1789) en de bloedige Terreur erna lag de macht bij die politicus die erin slaagde sans-culottes, de laagste klasse Parijzenaars, voor zijn karretje wist te spannen. Iemand als de journalist Jean-Paul Marat donderde in zijn krant L’Ami du Peuple tegen de elites van wie het hoofd moest worden afgehakt.
Het moderne populisme ontstond, zoals gezegd, aan het eind van de negentiende eeuw. In Rusland gingen toen de zogenoemde narodniki naar het volk op het platteland om dat op te zetten tegen de autocratie van de tsaar, terwijl in de Verenigde Staten mensen in het geweer kwamen tegen de rijkdom en almacht van de robber barons als Andrew Carnegie, Cornelius Vanderbilt en John D. Rockefeller.
Belangen van kleine boeren
De People’s Party – die ook wel de Populist Party of kortweg de Populists werden genoemd – ontstond in de jaren 1890 in het zuiden van de Verenigde Staten. Daar behartigde ze de belangen van kleine boeren. Zo stelde de jonge politicus William Jennings Bryan voor de inflatie op te laten lopen zodat deze mensen minder leden onder hun schulden. „Niemand zou moeten lijden op een kruis van goud”, vond hij.
De People’s Party verdween begin twintigste eeuw weer van het toneel, mede omdat de Democratische partij sommige standpunten overnam. Niemand deed dat vuriger dan Huey Long uit Louisiana, die in 1928 gouverneur van die staat werd en later als senator naar Washington ging.
De populistische senator Huey P. Long tijdens een van zijn beroemde speeches.
Foto Bettmann Archives/Getty Images
Long stond bekend om zijn sappige quotes. „Een man is geen dictator als hij een opdracht van het volk krijgt en die uitvoert”, was er eentje. Een ander: „Elke man een koning – dat is mijn motto.” En: „Wij vinden niet dat er geen rijken mogen zijn. Wij stellen alleen dat een man genoeg heeft als hij meer bezit dan hij, zijn kinderen en hun kinderen kunnen uitgeven.”
Long koesterde een excentriek imago. Zo ontving hij soms gasten gekleed in een pyjama. Hij werd in 1935 vermoord door de zoon van een politieke opponent. Er kwamen 200.000 mensen naar zijn begrafenis in Baton Rouge.
Volk tegenover elite
Dit soort links populisme was aan het eind van de twintigste en begin van de eenentwintigste eeuw vooral populair in Zuid-Amerika – denk aan politici als de Argentijnse president Juan Perón en meer recent Hugo Chávez in Venezuela en Evo Morales in Bolivia. In de Verenigde Staten en Europa kreeg het populisme in deze periode een rechts, nativistisch karakter waar populisten het eigen volk tegenover de door de elite binnengelaten migranten zetten.
In 2010, toen Donald Trump voor het eerst overwoog de politiek in te gaan, zette adviseur Steve Bannon een winnende strategie voor hem uit: hij moest opkomen voor de gewone man en zich afzetten tegen de elite die achter de schermen aan de touwtjes trekt. Trump: „Dat vind ik prachtig. Dat ben ik: een popularist.” Bannon: „Nee, nee, het is populist.” Trump: „Ja, ja, popularist.”
Het populisme blijkt dus zelfs voor wie de term niet goed kan uitspreken een vruchtbare politieke strategie. Argwaan ten opzichte van de gevestigde orde en economische onzekerheid in een veranderende wereld blijken anno 2025 nog even goed aan te boren als in Athene, drieduizend jaar geleden.
De Amerikaanse president Donald Trump noemde zichzelf een „popularist”.