
Als je goed luistert, hoor je de zucht van opluchting die door het politieke en intellectuele establishment ruist. Met dank aan Trump is het midden terug, zeggen mensen: populisten zijn in het defensief nu hun ideologische bondgenoten zich tegen Europa keren. In de laatste Peilingwijzer staan VVD en CDA op winst, en BBB en PVV op verlies. „Het midden kan weer de dienst gaan uitmaken, zoals het in een democratie hoort” schreef oud-PvdA-politicus Frans Leijnse tevreden in De Correspondent.
Ook voormalig VVD-fractievoorzitter Klaas Dijkhoff anticipeert op een terugkeer van het midden. In het tijdschrift Maarten! pleit hij voor samenwerking met de PvdA: dat is weliswaar „gevoelsmatig lastig”, maar politici moeten erkennen “dat het politieke landschap wordt herschikt”. „Het gaat niet meer om socialisme versus liberalisme of markt versus overheid, maar om democratie versus niet-democratie.”
Begrijp me niet verkeerd. Ook ik ben blij dat de PVV, die niets goeds doet voor de burger en het politieke bestel, nu daalt in de peilingen, en dat de oerdegelijke CDA-leider Henri Bontenbal de nieuwe ster is aan het firmament. Het is tijd dat het kabinet iedereen (zichzelf, de kiezers) uit zijn lijden verlost: „Niemand is bezig met het land, iedereen is bezig met zichzelf en met het beeld”, aldus ‘een coalitiebron’ tegen De Telegraaf. Maar moeten we werkelijk juichen als GroenLinks-PvdA, VVD, D66 en CDA na de volgende verkiezingen samen een kabinet vormen? Is die verklontering van partijen in het politieke midden niet precies het probleem waarop het populisme pretendeert een antwoord te geven? (‘Verklontering’ muntte ik drie jaar geleden in een column als tegenhanger van ‘versplintering’. De term is niet aangeslagen, maar je kunt het altijd nog een keer proberen.)
Een hele bende politicologen wijst er al jaren op dat de depolitisering van de politiek sinds de jaren negentig medeverantwoordelijk is voor het ontstaan van het populisme. Mensen willen iets te kiezen hebben, en te vaak kan dat niet. Zoals hoogleraar politicologie Tom van der Meer schreef in Niet de kiezer is gek (2017): „Een politiek midden dat in woord of daad uitdraagt dat er geen alternatief is voor het huidige beleid, ontkent en bedreigt de kern van de democratie.”
Democratie verdedigen kan ook zonder de verschillen te bagatelliseren
Hier valt weinig op af te dingen. Toch blijft onder sommigen een verlangen bestaan naar een redelijk midden dat in harmonie de problemen oplost. Dat zagen we bijvoorbeeld vijf jaar geleden, toen er een rally ‘round the flag-effect ontstond in de strijd tegen Het Virus. “Coronavirus could kill off populism”, schreef Gideon Rachman in de Financial Times. Het vertrouwen in het kabinet van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie steeg in de eerste maanden van 2020 van 50 naar 70 procent, en Mark Rutte poseerde als een apolitieke probleemoplosser. „We kunnen alleen iets bereiken door met alle redelijke partijen samen te werken”, schreef hij begin 2021 in een brief aan de kiezer.
Een externe dreiging als een virus of een mogelijke oorlog biedt middenpartijen een kans: kiezers keren terug in de schoot van het establishment. Maar dit is altijd tijdelijk. Het is alsof je relatiecrisis plots wordt overschaduwd door een grotere ramp: een ontslag, een ziek kind, een overleden ouder. Voor even sta je weer schouder aan schouder met je partner. Maar zijn daarmee de oorzaken voor de relatiecrisis verdwenen? Nee. Die crisis maakt een doorstart als de ramp is afgewend of het leed is geleden: dat zagen we na de eerste fase van de pandemie, toen het vertrouwen afnam en de PVV uiteindelijk de verkiezingen won.
Ondertussen slaat een externe dreiging de interne discussie dood. Over het tegemoet treden van de dreiging wordt niet al te veel gesoebat, want dat kost tijd en/of speelt de vijand in de kaart. En onenigheid over andere onderwerpen wordt klein gemaakt: die valt in het niet bij de externe dreiging, zoals Klaas Dijkhoff suggereerde in Maarten!. Maar dat is natuurlijk onzin. Dijkhoffs nieuwe tegenstelling ‘democratie versus niet-democratie’ gaat niet over politiek, maar over de randvoorwaarden voor politiek. Het gesprek daarover is belangrijk, maar kan niet in plaats komen van de politieke inhoud. Het is alsof de UEFA zou zeggen: in dit toernooi gaan we niet voetballen, maar alleen discussiëren over de VAR.
De democratie verdedigen kan ook zonder de verschillen tussen middenpartijen te bagatelliseren. Het vraagstuk ‘markt versus overheid’ bestaat namelijk, anders dan Dijkhoff denkt, nog steeds. Meningsverschillen over het minimumloon, ov-verbindingen, het lerarentekort, huisvesting van arbeidsmigranten en de uitkoop van boeren zijn niet zomaar verdwenen omdat de VS een antidemocratische president hebben. Er moet nog steeds een politiek debat over gevoerd worden, en idealiter gaan de tegenstanders vervolgens niet met z’n allen in een kabinet zitten. Dat leidt tot nog meer kleurloze politiek en onvrede onder kiezers.
Misschien is een kabinet met VVD, GroenLinks-PvdA én CDA, en mogelijk zelfs meer partijen, straks de enige optie. Maar zie het als een noodzakelijk kwaad, niet als een triomf.
Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC
