Het jammere van reizen is dat je ervoor op pad moet, en het jammere van op pad gaan is dat het af en toe bakken vol levensvreugde kost. Onlangs moest ik voor een optreden naar Bremen en toen de eindbestemming bijna was bereikt, hield de trein ermee op. Buiten waren alleen maar weilanden, binnen heerste er verwarring omdat er niet werd omgeroepen wat er aan de hand was.
Een minuut werd een kwartier, een kwartier werd een uur, en nog steeds stonden we stil.
Het gemopper nam toe. Peuters begonnen te jengelen en ook ik voelde het chagrijn groeien. Ik dacht aan mijn grootmoeder, die altijd zei dat wie goed wil reizen zichzelf dood moet houden. Natuurlijk moet je nog wel in staat zijn om te kunnen ademhalen, overstappen of een reddingsvest om te doen, maar verder onderging je alles zo gelaten mogelijk, want dat scheelde gewoon enorm veel energie.
„De beste reizigers kunnen hun geraaktheid dempen”, zei ze dan. Een prachtig advies, waar ik in die overvolle trein inmiddels te geïrriteerd voor was om het nog te kunnen opvolgen.
Na anderhalf uur werd er omgeroepen dat er iets op het spoor lag. Dat men deed wat men kon maar dat we er toch rekening mee moesten houden dat we Zeer Laat in Bremen zouden arriveren. Mijn coupé foeterde op Deutsche Bahn („De Mister Bean van de transportsector!” zei een man verderop), de kinderen tegenover mij begonnen elkaar te meppen terwijl hun uitgebluste ouders hen uit elkaar probeerden te houden. Ook bij mij groeide de ergernis, het was te veel, van de blèrbaby aan het einde van de coupé, de tieners die keihard filmpjes op hun mobieltjes afspeelden tot de bejaarden die maar niet ophielden met klagen.
Tandenknarsend staarden we uit het raam, verlangend naar elders
Maar net voor ik zelf het kookpunt bereikte, kwam me een ándere uitspraak van mijn grootmoeder voor de geest. Dat woede vaak vermomd verdriet is. Opeens zag ik bij mijn reisgenoten de teleurstelling, de vermoeidheid en vooral de machteloosheid. Om het feit dat de dingen zelden gaan zoals ze moeten gaan. Hoe het bestaan toch regelmatig neerkomt op wachten tot alles weer goed komt, en als het dan eindelijk is goed gekomen het alsnog weer helemaal misgaat. Hoe we daarop reageren met woede, terwijl we eigenlijk het liefst willen huilen.
Tandenknarsend staarden we uit het raam, verlangend naar elders. Allen tot op het bot geraakt. En niemand bij machte om daar nog op een menselijke manier van af te komen.
Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.