Column | Gebrek aan vakmanschap groter gevaar voor kabinet dan oppositie

Politiek is niet alleen een roeping of ambitie, politiek is ook een vak. Dat ambacht eist van politici onder meer dat ze crisisbestendig zijn en dat ze alleen voldongen feiten scheppen als ze die kunnen waarmaken. Die professionaliteit ontbeert de regeringscoalitie momenteel node, zo bleek rond de eerste Prinsjesdag van premier Dick Schoof. Bijna elke dag wist een der politieke leiders van de radicaal-rechtse regeringscoalitie wel voor chaos te zorgen.

NSC-leider Pieter Omtzigt haakte reeds voor de Troonrede op doktersadvies af. De druk was te groot geworden. Dat is treurig voor hem en een veeg teken dat het politieke klimaat ziekmakend is. Maar omgaan met pressie is wel een aspect van het vak. Vervanger/opvolger Nicolien van Vroonhoven creëerde vervolgens verwarring door haar steun voor noodwetten in het vreemdelingenrecht afhankelijk te maken van de Raad van State. Door zo dekking te zoeken bij de raad politiseerde ze dit hoge college van staat en castreerde ze het advies op voorhand. Onprofessioneel.

BBB-voorvrouw Caroline van der Plas maakte er een deerniswekkend potje van. Met haar alras weer ingeslikte dreigement dat ze bij „gedwongen krimp” van de veestapel „weg” zou zijn, erkende ze dat ze zich bij de onderhandelingen over het regeerprogramma en de Miljoenennota in het Urks pak heeft laten naaien omdat ze hoofd- en bijzaken niet weet te onderscheiden.

Partijleider Dilan Yesilgöz ten slotte gaf met haar jubel over het „terugdraaien van linkse belastingverhogingen” met terugwerkende kracht haar voorgangers premier Mark Rutte (2010-2024) en minister Gerrit Zalm (1994-2007) de schuld van de electorale nederlaag van de VVD. Het ontkennen dat haar eigen partij sinds de val van de Berlijnse Muur deze herfst 35 jaar geleden het land meer dan driekwart van de tijd heeft geregeerd, getuigt van amateurisme.

Alleen PVV-chef Geert Wilders verstaat zijn vak, althans de techniek van intimidatie en dreigement, nog wel. Zo eiste hij meteen na de Troonrede loyaliteit van zijn drie partners jegens minister Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV) omdat hij op zijn beurt onzinnig klimaatbeleid moet pruimen.

De hamvraag is of deze ambachtelijke manco’s de regering in de kaart of parten gaan spelen.

Voor het eerst sinds de invoering van het algemeen kiesrecht een eeuw geleden, zit er in de regering geen enkele partijleider meer aan tafel. In het confessioneel-liberale kabinet-De Quay (1959-1963) zat er tenminste ééntje: Jelle Zijlstra van de Anti-Revolutionaire Partij.

Die partijpolitieke leidingloosheid kan twee effecten hebben.

Denkbaar is dat de bewindslieden allengs plezier krijgen in hun uitvoerende macht en zich gaan beschermen tegen de warboel van orderbriefjes van hun politieke leiders Wilders, Yesilgöz, Van Vroonhoven en Van der Plas die ze onder de deur krijgen doorgeschoven. Als Schoof zijn eigen ijdelheid leert te beheersen – bescheidenheid veinzen is een aspect van het vak – dan kan het kabinet een bunkermentaliteit ontwikkelen die de ergste chaos buiten de deur houdt.

Het omgekeerde is eveneens voorstelbaar. Juist omdat Schoof, anders dan KVP’er Jan de Quay indertijd, geen enkele club heeft waarop hij mag terugvallen, kan de ministerraad speelbal blijven van het kwartet in de Kamer. Wilders incluis. Je kunt er namelijk vergif op innemen dat Faber onder zijn kiezers de populairste politica in het kabinet blijft en zo haar chef naar de kroon kan gaan steken. Hoe zal Wilders dan reageren?

Wat er ook gebeurt, de gevolgen zijn niet mals. Onder het mom ‘extraparlementair’ worden hiërarchie en verantwoordelijkheden aan het zicht onttrokken. Gebrek aan vakmanschap ondermijnt nog eens de toch al wankele maar onontbeerlijke voorspelbaarheid van de overheid.

De (radicaal-)rechtse regeringscoalitie schept zodoende geen heldere politieke verhoudingen, nee, ze vergroot juist het machtsvacuüm.

Hubert Smeets is journalist en historicus. Hij schrijft om de week op deze plaats een column.