Column | Fietsparkeren en empathie

Voor mijn huis staat een fietsenrek. Ik gebruik het zelden, want er staan altijd zo veel fietsen vóór het rek dat je mentaal tien jaar ouder bent als je je eigen fiets hebt bevrijd. Alles went, zeggen mensen vaak, en dat geldt voor veel dingen, maar niet voor het wangedrag rond het fietsenrek. De woede die dat bij me oproept, is elke dag weer gloednieuw en kraakvers. Hoe kan het dat je je fiets pontificaal voor een andere zet, zonder je af te vragen hoe die er dan uit moet?

Dit is de achtergrond waartegen het volgende zich onlangs afspeelde. Ik wilde mijn fiets in het rek zetten, maar een blauwe Van Moof stond in de weg. Ik pakte hem op en hij begon te krijsen als een gestoorde asielkat, zoals Van Moofs doen als ze worden aangeraakt. Even had ik de neiging hem tegen een boom te smijten, maar in plaats daarvan zette ik hem voorzichtig achter het rek. Wat doe je dit respectvol, dacht ik vol verbazing, maar voordat ik dieper op deze gedachte kon ingaan, hoorde ik achter me geschreeuw. Op het balkon schuin boven mijn huis stond een mij onbekende buurman uit z’n dak te gaan. „Waarom raak jij mijn fiets aan!!!”

Ik was onmiddellijk weer woedend. „Omdat hij in de weg stond!”

Dit is het moment waarvoor ik jaren heb getraind, dacht ik. In mijn hoofd had ik vele discussies gevoerd met foutparkerende fietsers, en altijd had ik ze in de hoek gepraat. Nu was het showtime.

Tot mijn verbazing was de buurman niet onder de indruk van mijn argumenten. Hij vond dat ik te allen tijde van andermans spullen moest afblijven, ook al stonden ze in de weg, en het was ook niet zijn schuld dat hij voor het rek parkeerde, want elders was geen plek. Het hoogtepunt van zijn rant was de uitroep: „Verplaats je eens in een ander!”

Dit voelde als ultiem onrechtvaardig. Ik doe niet anders dan me in anderen verplaatsen, wilde ik zeggen. Dit doe ik volgens de stelregel: wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Hieruit volgt dat ik de regels alleen mag overtreden als ik daarmee niemand tot last ben. Over de stoep fietsen op een brede, rustige stoep: ja. Over de stoep fietsen op een smalle, drukke stoep: nee. Een illegale rave houden op een verlaten strand: ja. Muziek draaien op een boxje op een vol strand: nee. Fiets tegen een boom parkeren: ja. Fiets voor een fietsenrek parkeren: nee.

Maar de ruzie met de buurman legde een probleem bloot met mijn stelregel: ik redeneer vanuit mezelf. Ik erger me snel aan harde geluiden en dingen die in de weg staan. Als anderen het prima vinden om zich dagelijks door een kluwen van fietsen te worstelen, is het voor hen oké om daaraan bij te dragen.

Ik moet denken aan een aanvaring met een andere buurman. (Ik heb ook leuke contacten met buren, daarover misschien een andere keer.) Hij was kwaad over mensen die blowen en friet eten in ons portiek. Als bewoners moesten we van hem één lijn trekken tegen ongenode gasten, die vaak ook afval laten slingeren. Toen ik zei dat ik niet zo’n probleem had met de portiekzitters, dat het hoort bij wonen in een grote stad, ontplofte hij. Vind jij het normaal dat het hier zo’n bende is, et cetera. Ik dacht: jij vliegt elke maand op en neer naar je andere huis in Barcelona, wie is hier de grote vervuiler?

Hoewel Nederlanders in enquêtes steevast ‘normen en waarden’ als belangrijk thema noemen, is er onder Rutte, die deze week na veertien jaar zijn laatste debat had in de Kamer, amper over gepraat. Hij bekritiseerde in 2015 de ‘Grote Dikke Ik’, maar over wat die inhield, en wat we ertegen moesten doen, had hij weinig meer te melden dan: „Je behandelt anderen zoals je zelf behandeld wilt worden.”

Maar die vlieger gaat niet altijd op, zoals ik merk in de omgang met mijn buren. Zij en ik houden er zulke andere waarden op na dat we elkaar als aso’s zien en onszelf als deugdzaam. Zoals het SCP schreef in de Stand van Nederland 2023: „Wanneer mensen veel van elkaar verschillen, kan onduidelijkheid en meningsverschil bestaan over welke doelen waardevol en nastrevenswaardig zijn (waarden) en welk gedrag gewenst en acceptabel is (normen).”

Voor een beetje frictieloos samenleven in een steeds voller land is dus niet alleen minder egoïsme noodzakelijk, maar ook meer empathie. Je moet je kunnen voorstellen dat anderen iets anders willen dan jij; dat wat normaal lijkt voor de een, voor de ander asociaal is. Het zou helpen als politici ertoe opriepen ons in anderen te verplaatsen, maar wanneer gebeurt dat nog? Rutte deed het niet: zoiets was ver buiten zijn liberale comfortzone. En Wilders zal het ook niet doen, want empathie staat haaks op alles wat hij doet en zegt.

Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC