Soms heeft ineens alles met elkaar te maken. Dan zie je een verband tussen Elon Musks Hitlereske groet en de mentale problemen waar, volgens de Gezondheidsmonitor Jongvolwassenen, de helft van de jongeren onder lijdt.
Het verband is, in één woord, de aandachtseconomie. De vermarkting van aandacht transformeert onze samenleving net zoals de vermarkting van arbeid dat deed aan het eind van de negentiende eeuw, schrijft de Amerikaanse schrijver en talkshow-host Chris Hayes in het deze week verschenen The Siren’s Call. Bedrijven als Google en Meta verdienen geld met onze aandacht, en halen daartoe bewust het slechtste in ons naar boven: onze angstigste, meest sensatiebeluste, meest op directe bevrediging gerichte kant. Zowel het geven als het ontvangen van aandacht is verslavend en dus amper te weerstaan, maar vaak niet in lijn met wat we eigenlijk willen, aldus Hayes.
Zo kan het dat jongeren worden opgezogen door de aandachtsmachine die hun telefoon is, en minder met hun vrienden hangen. De Financial Times liet deze week in een aantal grafieken zien hoe twintigers tussen 2010 en 2023 veel meer tijd alleen zijn gaan besteden, tot hun eigen ongenoegen: ze kennen minder waarde toe aan gamen en sociale media dan aan fysieke ontmoetingen.
Ook Elon Musk zou je, in een milde bui, kunnen zien als een slachtoffer van de aandachtseconomie. Hayes beschrijft Musk in zijn boek als een sociaal onhandige man die Twitter kocht om de aandacht op zichzelf te vestigen. Inmiddels lijkt hij verzwolgen door de aandachts-economie: zijn publieke uitingen worden steeds schokkender, tot die Hitlereske groet aan toe. We zullen nooit zeker weten wat Musk ermee bedoelde, maar ik kan me niet voorstellen dat het een ongelukje was. Musk weet wat hij doet, en ambigue transgressies zijn dé manier om aandacht te trekken. Vergelijk het met Thierry Baudets gebruik van het woord ‘boreaal’ in zijn beroemde Uil van Minerva-speech in 2019. Volgens sommigen is het een naziterm, volgens hemzelf een onschuldig synoniem voor ‘noordelijk’ – het ging wekenlang over weinig anders.
De aandachtseconomie heeft ook ons publieke debat veranderd, zei Chris Hayes vorige week in de podcast van Ezra Klein. Hij verwees naar een interessante blogpost van de politicoloog Henry Farrell. Het probleem van sociale media, schrijft Farrell, is niet zozeer misinformatie maar malformed publics, een misvormde publieke opinie. Hij maakt een vergelijking met porno. Internetporno richt zich niet op de smaak van de gemiddelde kijker, maar op die van de gemiddelde betalende klant. Klanten hebben een extremere smaak dan kijkers, wat zorgt voor disproportioneel veel heftige porno. Hierdoor verandert de collectieve perceptie van wat normale seks is. Iets dergelijks zie je gebeuren op sociale media, waar buitensporig veel aandacht is voor onderwerpen die bij een kleine groep sterke emotionele reacties oproepen: denk aan de ophef over trans vrouwen in vrouwensporten. Natuurlijk kun je vinden dat mensen die als man zijn geboren niet in vrouwensporten thuishoren, maar het is waanzin om te denken dat dit thuishoort in de top drie belangrijkste issues van deze tijd.
Tegelijkertijd, en dit is het ingewikkelde, heeft de aandacht voor deze thema’s wel invloed in de echte wereld. De mensen die op sociale media tekeergaan over trans sporters geven een vervormd beeld van wat het publiek bezighoudt, zegt Hayes in de podcast, maar ze hebben wél culturele betekenis: door de aandacht te trekken, geven ze richting aan de publieke opinie en daarmee ook aan de beleidsagenda. Kijk naar Trump, die nog geen plan heeft bekendgemaakt voor de steun aan Oekraïne, maar wel voor het verhinderen van juridische geslachtsverandering.
Dezelfde misvorming zie je bij de jongeren die zo veel online zijn. Jonge mannen krijgen van influencers als Andrew Tate te horen dat jonge vrouwen ze haten, waarop zijzelf daadwerkelijk die vrouwen gaan haten. Fictieve haat leidt tot echte haat.
Ondertussen komen thema’s die daadwerkelijk veel mensen aangaan er bekaaid vanaf, omdat ze minder ophef veroorzaken. Aandacht is een zero-sum game, schrijft Chris Hayes. De ophef over trans sporters gaat ten koste van ophef over, ik noem maar wat, belastingontduiking of microplastics.
De Democratische senator Bernie Sanders deed deze week een poging om de aandacht te verschuiven. In een filmpje benoemde hij de dure medicijnen in Amerika, het gebrek aan betaalbare huisvesting, de krankzinnig gegroeide ongelijkheid, het lage minimumloon. Zou dit aanslaan? Ik vraag het me af. GroenLinks-PvdA probeert het ook al tijden over verhoging van het minimumloon te hebben, en toch schrijft Ronald Plasterk deze week in zijn Telegraaf-column dat de partij „het gezinsinkomen ondergeschikt [heeft] gemaakt aan enorme uitgaven voor klimaat en stikstof”.
Het is maar beeldvorming, en tegelijk: het beeld vormt de realiteit. Wie betaalt, bepaalt, luidt het gezegde, maar dat klopt niet meer. Wie de aandacht trekt, bepaalt.
Het staakt-het-vuren tussen Israël en Hamas dat vorige week zondag inging, is fragiel. Dat bewijst de enorme mensenmassa die deze zondag ontstond bij de Netzarim-corridor, een doorgang die het noorden van de Gazastrook afsnijdt van de rest van Gaza en wordt bewaakt door Israël. De corridor zou, conform de afspraken tussen Israël en Hamas, zaterdag opengaan, maar bleef langer dicht dan afgesproken.
Onderdeel van de wapenstilstand tussen Israël en Hamas was de afspraak dat ontheemde Palestijnen vanuit het zuiden geleidelijk weer mochten terugkeren naar hun huizen in het noorden van Gaza. Maar Israël beschuldigt Hamas ervan zich niet aan de afspraken te houden.
Een van de Israëlische gijzelaars, Arbel Yehud (28) zou afgelopen vrijdag vrijkomen, maar zij is nog steeds in handen van Hamas. Daarom hield Israël de grens zaterdag en zondag dicht. Hamas heeft laten weten Yehud op 1 februari alsnog vrij te zullen laten.
Duizenden Gazanen strandden daarom langs de kust, met hun eigendommen en hun hoop op terugkeer. De grens tussen Noord en Zuid is een militaire zone van zo’n vier kilometer breed. Zondag zou Israël de al-Rashidweg, een kustweg die momenteel wordt geblokkeerd door de corridor, openen voor Palestijnse voetgangers. Maar ook de Salah al-Dinstraat, die zou opengaan voor auto’s, bleef dicht.
Trump wil Gaza ‘opschonen’
De Amerikaanse president Donald Trump opperde zondag dat het merendeel van de Gazaanse bevolking ten minste tijdelijk zou moeten worden opgevangen in buurlanden, zoals Egypte en Jordanië, om het door oorlog geteisterde gebied „op te schonen”. Volgens Trump zou Egypte alleen al zo’n anderhalf miljoen Gazanen moeten opvangen. „We gaan het hele gebeuren daar opruimen en kunnen daarna zeggen: het is voorbij.”
Bijna de hele burgerbevolking van Gaza, zo’n 2,3 miljoen mensen, raakte tijdens de oorlog ontheemd, vaak meerdere keren achter elkaar. Trump hintte niet alleen op tijdelijke opvang in buurlanden, maar ook op permanente migratie. Zaterdag zei hij te hopen dat andere Arabische landen huizen voor de vluchtelingen bouwen, „waar de Palestijnen misschien in vrede kunnen wonen, voor de verandering”.
‘Palestijnen zullen dit niet accepteren’
De Palestijnse en Jordaanse autoriteiten hebben Trumps suggestie onmiddellijk afgewezen. Egypte sprak zich eerder al fel uit tegen het idee om grote groepen Palestijnen op te vangen. De autoriteiten daar vrezen dat Israël de vluchtelingen daarna Gaza niet meer in zal laten.
Hamas heeft ook gereageerd en liet weten dat Palestijnen zo’n voorstel niet zouden accepteren, „ook niet onder het ogenschijnlijk goedbedoelde mom van wederopbouw”. Volgens Hamas zullen de Palestijnen „Gaza beter opbouwen dan het was” als Israël de blokkade zal opheffen.
Gehuild van de kou
De BBC sprak met Gazanen die wachten bij de grensovergang naar Noord-Gaza. „We hebben hier geslapen”, vertelde een Palestijnse man zondag. „De kinderen hebben de hele nacht gehuild van de kou, daarom hebben we een kampvuur gemaakt.”
„Mensen zeggen dat er in het noorden door alle verwoestingen geen herkenningspunten meer zijn”, zei iemand anders. „Dat wil ik met mijn eigen ogen zien.”
Twee kogels troffen de Cambodjaanse politicus Lim Kimya in de borst toen hij met zijn vrouw op 7 januari dit jaar in Bangkok uit de bus stapte. Ze waren vertrokken uit het Cambodjaanse Siem Reap. Een politieke afrekening, volgens mensenrechtenactivisten. Kimya was lid van de verboden Cambodjaanse oppositiepartij CNRP. Na enkele dagen werd de Thaise marinier Ekaluck Paenoi (42) opgepakt die de daad bekende. Hij wilde niet zeggen wie zijn opdrachtgever was.
Cambodja ontkent betrokkenheid, maar The New York Timespubliceerde sterke aanwijzingen dat de voormalige Cambodjaanse premier Hun Sen achter de opdracht zit. Er is een arrestatiebevel uitgevaardigd tegen Ly Rotanakraksmey, de persoonlijk adviseur van de oud-premier, zo achterhaalde de krant. Hoewel Hun Sen, die veertig jaar lang Cambodja met ijzeren vuist regeerde, in 2023 een stap terugzette ten faveure van zijn zoon, is hij nog zeer invloedrijk.
Ook berichtte de krant over een derde verdachte, Kimrich Pich, die Kimya en zijn vrouw vanuit Cambodja volgde en hun locatie doorgaf aan de schutter. Deze ‘spotter’ is volgens de New York Times een broer van een politicus van de Cambodjaanse regeringspartij. Beide verdachten zijn nog niet gearresteerd.
Mensenrechtenorganisaties vrezen dat de liquidatie van Kimya zal leiden tot toenemende zogenoemde ‘transnationale repressie’: autocratische landen die zonder consequenties of zelfs met actieve hulp van een gastland hun politieke tegenstanders uitschakelen door intimidatie, ontvoering of moord.
Steeds brutaler
De moord op Kimya is de laatste in een reeks van politieke uitschakelingen die steeds brutalere vormen aanneemt, stelde Human Rights Watch (HRW) deze maand op een presentatie in Bangkok. „De moord was mede zo schokkend, omdat die plaatsvond midden in de stad, vlak voor de Bowonniwet Viharatempel. Dit stadsdeel wordt beschouwd als heilige grond. Het is een ‘witte’ zone waar geweld niet thuishoort”, vertelt HRW-onderzoeker Sunai Phasuk.
Mede vanwege de locatie staat de Thaise politie onder zware druk om met resultaten te komen. Maar Phasuk heeft geen illusies. „De zaak wordt nu al afgedaan als een ‘persoonlijk conflict’ in het leven van het slachtoffer.”
Human Rights Watch deed in 2024 onderzoek naar transnationale repressie in de regio en concludeerde dat de autoritaire regimes van Vietnam, Laos, Cambodja en Thailand op dit vlak steeds vaker samenwerken.
Waar Vietnam, Laos en Cambodja vanwege de onderdrukking in die landen niet de eerste keuze zijn van dissidenten om naartoe te vluchten, is Thailand al decennia een vluchthaven voor oppositieleden, mensenrechtenactivisten en journalisten. Maar de laatste jaren blijken critici die in eigen land worden vervolgd ook in Thailand niet meer veilig. Zo stuurde het land in november zes prominente Cambodjaanse dissidenten terug naar Cambodja. Bij aankomst werden allen onmiddellijk gevangen gezet.
Dat was niet de eerste keer. Ook de Vietnamese politiek activist Hong Quyen Bach en journalist Truong Duy Nhat werden in 2019 in Thailand doelwit van vervolging. Na een bezoek aan het VN-kantoor in Bangkok om een vluchtelingenstatus te krijgen, werd Nhat door de Thaise politie gearresteerd en uitgeleverd aan Vietnam. Bach, die al wel een vluchtelingenstatus had, wachtte zijn uitlevering niet af en vluchtte naar Canada. Nhat kreeg in 2020 wegens ‘machtsmisbruik’ in Vietnam een celstraf van tien jaar.
Uitruilmarkt
Thailand heeft altijd ontkend dat ze meewerkt aan onrechtmatige uitleveringen, maar deze gevallen spreken die bewering tegen. De experts van het HRW-rapport gaan nog een stap verder en stellen dat er een actieve ‘uitruilmarkt’ voor dissidenten is tussen Thailand, Vietnam, Cambodja, Laos en China. Onder het motto: ik help je met de uitschakeling van jouw dissident, dan help jij met de mijne. Actief, dan wel passief, stellen de experts.
Zo is het onwaarschijnlijk dat de ontvoering van de Vietnamees Duong Van Thai plaatsvond zonder medeweten van Thailand. In april 2023 werd de journalist en criticus van het Vietnamese regime van zijn brommer getrokken toen hij van een restaurant ten noorden van Bangkok naar huis reed. Van Thai, die eveneens een VN-vluchtelingenstatus had, had al het idee dat hij werd gevolgd en bezocht de dag voor zijn ontvoering het VN-kantoor in Bangkok om te praten over oververplaatsing naar een ander asielland. Drie dagen na zijn ontvoering meldden de Vietnamese autoriteiten dat ze hem hadden gearresteerd. Van Thai zou hebben geprobeerd om illegaal het land binnen te komen, aldus de Vietnamese politie. Op 30 oktober 2024 werd Duong Van Thai veroordeeld tot twaalf jaar cel omdat hij ‘propaganda tegen de staat’ zou hebben verspreid.
Ook Laos en Thailand werken samen, stellen de onderzoekers van HRW. In 2023 werd de Laotiaanse politiek activist Buonsuan Ktiyana in de noordoostelijke Thaise provincie Ubon Ratchathani op een landweg dicht bij de Laotiaanse grens neergeschoten. Volgens lokale Thaise autoriteiten zaten boze familieleden van Ktiyana achter de moord. Maar daar werd geen bewijs voor geleverd.
Een militair van de Thaise inlichtingendienst haalde deze officiële lezing onderuit en vertelde de onderzoekers dat het wel degelijk om een professionele liquidatie ging. Analisten gaan ervan uit dat het een politieke moord is in opdracht van buurland Laos. Een mogelijke wederdienst. In 2018 verdwenen drie prominente Thaise activisten, Surachai Danwattanusorn, Chatcharn Buppawan en Kraidej Luelert, die dachten dat ze in Laos veilig waren van vervolging door het Thaise regime. Twee van hen werden gevonden aan de oever van de Mekongrivier, hun handen geketend en stenen aan hun voeten gebonden om ze laten zinken. Danwattanusorns lichaam is nooit gevonden. Er heeft geen noemenswaardig onderzoek plaatsgevonden.
In een gelekt audiofragment roept de voormalige Cambodjaanse autocraat Hun Sen op met de Thaise politie te gaan samenwerken om een oppositieleider terug naar Cambodja te brengen. „Levend of dood”
Dat Thailand ook nauw samenwerkt met Cambodja, daar zijn meer en meer aanwijzingen voor. In 2020 werd de Thaise activist Wanchalerm Satsaksit, prominent opponent van het Thaise militaire regime, in Cambodja ontvoerd. Hij werd door onbekenden meegesleurd in een auto, toen hij voor zijn huis in Phnom Penh met zijn zus belde. Hij is nog steeds vermist. Ook in dit geval zijn er ernstige verdenkingen dat het Thaise regime, vermoedelijk in samenwerking met de Cambodjaanse staat, achter de verdwijning zit.
The Washington Post citeerde onlangs uit een gelekt audiofragment waarin oud-premier Hun Sen oproept om met de Thaise politie te gaan samen werken om oppositieleider Phorn Phanna naar Cambodja terug te brengen. „Levend of dood. Hij kan niet vrij loslopen, hij kan zomaar een opstand beginnen”, sprak de voormalig autocraat. Phanna is hierop naar de Verenigde Staten gevlucht met zijn gezin.
Donald Trump geeft niets om mensenrechten
Geen internationale druk
Nu Donald Trump als president van de VS is aangetreden, is de vrees van mensenrechtenorganisaties dat er geen internationale druk meer zal zijn om prodemocratische dissidenten, journalisten en mensenrechtenactivisten te beschermen. Die druk kwam in de praktijk vooral van de VS. Zo kwam recentelijk de Cambodjaanse journalist Dara Mech vrij op borg door interventie van de Amerikaanse diplomaat Samantha Power.
„Donald Trump geeft niets om mensenrechten”, schrijft Phil Robertson, directeur van de Aziatische mensenrechtenorganisatie AHRLA, in een e-mail aan NRC. „Tijdens Trumps eerste termijn zagen we hoe Amerikaanse diplomaten die nog wel bescherming boden aan dissidenten er alleen voor stonden.” Robertson verwacht dat de politieke wil van de VS om democratisch processen in andere landen te steunen verder zal afnemen.
„We moeten sowieso niet alleen op de VS leunen om druk uit te oefenen op repressieve regimes”, zei Elaine Pearson, directeur van HRW tijdens de presentatie in Bangkok. „Bovendien hebben de VS onder president Joe Biden naar aanleiding van Gaza al enorm aan geloofwaardigheid ingeboet. Maar die hypocrisie was er natuurlijk altijd al, zoals mensen hier, uit niet-westerse landen, allang weten.”
Er zijn momenteel aanwijzingen dat Thailand 48 Oeigoeren wil uitleveren aan China. Deze bevolkingsgroep wordt in China op grote schaal vervolgd. De 48 Oeigoeren worden al sinds 2014 vastgehouden door de Thaise douane en zijn recent gedwongen om hun uitleveringspapieren te tekenen. Als ze worden teruggestuurd, zullen ze rechtstreeks naar de gevangenis gaan en is de kans op marteling groot. „Deze zaak is een testcase”, aldus Pearson. „Gaat Thailand ze terugsturen en daarmee internationale verdragen schenden? Nu onder Trump steun voor democratische krachten zal wegvallen, is het meer dan ooit zaak voor andere landen, bijvoorbeeld in de Europese Unie en landen als Japan, Zuid-Korea en Australië om hun mond open te doen tegen autocratische staten.”
Lees ook
Als Oeigoeren naar een ‘studiecentrum’ moeten weten ze dat dat een concentratiekamp is
Adriaan van Dis stapt over de drempel van de voordeur en pakt de bovenste brief van het stapeltje post dat op het buffet ligt, post van de gemeente, de Belastingdienst, het energiebedrijf. „CAK”, leest hij voor. „Woont hier iemand met brievenangst?”
Maar nee, in dit huis woont niemand meer. De laatste bewoner, een vrouw van in de negentig, is naar een verpleeghuis gebracht. „Alzheimer”, zegt haar zoon, Melcher de Wind. „De boekhouder komt binnenkort langs voor de administratie.”
Een kleine witte villa aan het water, Amsterdam-Zuid. „Door die deur daar”, zegt Adriaan van Dis, naar rechts wijzend, „ging ik naar je vaders spreekkamer. Vijfenveertig jaar geleden en dan wéét je dus nog dat je in de hal naar rechts moest. Mag ik even kijken?”
Van Dis was tweeëndertig en werkte bij NRC Handelsblad. Nathan Sid, zijn debuut uit 1983, moest nog geschreven worden. Hier is… Adriaan van Dis, zijn literaire televisieprogramma, bestond nog niet. Een bevriende uitgever had hem gevraagd op bezoek te gaan bij de Amsterdamse psychiater Eddy de Wind, die in september 1943, op zijn zevenentwintigste, naar Auschwitz was gedeporteerd en daar tewerk was gesteld als dwangarbeider.
Als mijn vader ’s nachts niet kon slapen, vroeg ik hem om bij me op de rand van mijn bed te komen zitten en over het kamp te vertellen
Op de dag van de bevrijding door de Sovjets, 27 januari 1945, had Eddy de Wind een schrift uit de voorraden van de SS gestolen en was op de rand van zijn brits gaan zitten schrijven over wat hij had meegemaakt: Eindstation Auschwitz. Het werd in 1946 gepubliceerd, maar in de feeststemming na de oorlog was er weinig belangstelling voor geweest en nu, in 1979, wilde de bevriende uitgever het opnieuw proberen. Of Adriaan bereid was om Eddy de Wind, drieënzestig inmiddels, een „willig oor” te bieden. De Wind zou een nieuwe inleiding schrijven en wilde ter voorbereiding met „een jong mens” over zijn ervaringen praten, „niet al te dom, en ook geen Jood”. Zo stapte Adriaan van Dis in de herfst van 1979 op zijn fiets naar dat villaatje aan het water voor een ontmoeting die hem nog lang zou heugen.
Alleen al vanwege wat hij te horen kreeg over de lijken die op een grote, platte vrachtwagen werden gegooid, over de ‘ontbindingssappen’ die in het rond spatten, over Eddy die opzij moest springen om het vuil niet over zijn kleren te krijgen. Van Dis gruwde ervan en dacht aan zijn vader, die aan drieënhalf jaar Japanse internering smetvrees had overgehouden. Smetvrees – dat heeft Van Dis ook.
Dodenboekhouding
Deze keer is hij met de tram gekomen en bij de koffie in de al bijna lege keuken – het huis wordt binnenkort verkocht – zegt hij: „Onze fysiotherapeut.”
„De fysiotherapeut op de Nieuwe Keizersgracht”, zegt Melcher de Wind.
„Bij wie we”, zegt Van Dis, „toevallig allebei onder behandeling zijn. Terwijl hij aan mijn heup stond te wrikken, vroeg hij of ik Melcher de Wind kende. Melcher de Wind? Nee. Maar Eddy de Wind…”
„Mijn vader dus.”
„…kende ik wel en zo is het gekomen dat we hier nu zitten.”
Lang verhaal kort: Van Dis heeft een voorwoord geschreven bij de nieuwste uitgave van Eindstation Auschwitz, tachtig jaar na de bevrijding. De vorige uitgave was in januari 2020, in zesendertig talen, en Melcher de Wind reisde toen met NRC naar Auschwitz om te zien waar zijn vader gevangene was geweest – al durfde hij, toen hij er rondliep, nauwelijks om zich heen te kijken. „Ik wil wel een beetje heel blijven”, zei hij bij Block 9, waar zijn vader sliep, met acht mannen in een kooi van 2 meter 40 bij 1 meter 95. „Ik hoef niet helemaal in puin”, zei hij bij Block 10, waar de eerste vrouw van zijn vader zat opgesloten en wachtte op haar beurt om onvruchtbaar te worden gemaakt.
„En nu”, zegt Van Dis, „ga ik iets raars zeggen. Toen ik het voorwoord schreef, was ik ziek en ongelukkig, en ik herlas het boek, en het was gruwelijk, en toch” – hij slikt – „vond ik er troost in.”
„Vind ik niet raar”, zegt Melcher de Wind.
„Je vader”, zegt Van Dis, „blijft achter bij de stervenden en dan klimt hij op een wachttoren. Zal hij springen? Nee, iedereen moet weten wat er gebeurd is. Hij steelt dat schrift, een kasboek waarin de dodenboekhouding werd bijgehouden, en kiest voor het leven.”
„En dan die zin die jij citeert”, zegt Melcher de Wind. „Over de ‘rampzalige levenden’ en de ‘gelukkige lijken’. Op die toren is mijn vader bijna jaloers op degenen die de relatief eenvoudige weg van de gaskamer zijn gegaan. Je kunt het je bijna niet voorstellen dat je zo denkt. Maar dat is wat mijn vader tot zijn dood met zich heeft meegedragen. Hij was een rampzalige levende.”
Lees ook
De laatste WO-II oorlogsveteranen komen langs in Limburg, nu moet hun verhaal worden doorgegeven aan tieners
Huiver
En ja, dat kan ook gezegd worden over de vader van Adriaan van Dis, na die drieënhalf jaar Japanse internering. Hij sloot zich op in het donker en lag dan hardop te tellen. Met regelmaat smeet hij zijn eten tegen de muur. „Mijn moeder”, zegt Van Dis, „stuurde me op de kleuterschool al naar de psychiater, want ik was altijd zo zenuwachtig. Jaja, waar was ik zo zenuwachtig van?” Hij legt zijn armen om zijn hoofd en duikt weg. „Ik moest bukken voor de rondvliegende borden.”
In zijn voorwoord vertelt hij dat in de gesprekken met Eddy de Wind zijn eigen „kleine oorlog” opspeelde. En dat hij dat niet durfde te zeggen. „Hoed u voor leedconcurrentie.” Maar na die gesprekken – hij ging een paar keer terug – liet hij zich „als de donder” weer onder behandeling stellen van een psychiater, want hij ging „rare dingen” doen, zichzelf beschadigen. „Mijn vader kwam bij me spoken.” Zeven jaar lang analyse werd het. In die tijd schreef hij Nathan Sid – over zijn vader.
Melcher de Wind zet nog een keer koffie en Van Dis zegt: „Ik zeg het met een zekere huiver, Melcher. Maar ik herken wel het nodige in jou.”
„O ja?”, zegt De Wind. „Huiver waarvoor?”
„Laat ik voor mezelf spreken”, zegt Van Dis. „Ik heb in mijn leven ook een zekere hang gehad naar eh, onverstandig gedrag, naar mezelf pijn doen – wat je kunt uitleggen als een poging om je gevoelens te onderzoeken, zonder dat je je ervan bewust bent. Mag ik het zo uitdrukken?”
„Mja”, zegt De Wind.
„We hebben het daar wel over gehad toen we een glas dronken in die wijnbar bij jou op de hoek. Misschien waren het twee glazen. Of drie.”
„Hm, hm”, zegt De Wind.
Wij, kinderen van zulke ouders, hebben een goed oor voor doorvertelde pijn
„In mijn podcast”, zegt Van Dis, „heb ik net een verhaal voorgelezen dat ik veertig jaar geleden geschreven had en waar ik me veertig jaar voor geschaamd heb. En waar gaat dat over? Over pijn. Over Francis Bacon, een schilder die ik enorm bewonder omdat hij pijn kan schilderen. Zijn werk gaat over verwondingen, over kapotte mensen zonder hoofd. Francis Bacon werd als kind zeer getuchtigd, maar niet door zijn vader, een door de oorlog getekende oud-militair. Die liet het over aan de paardenknecht. Later heeft Francis Bacon die pijn altijd weer gezocht bij mensen die bereid waren om hem te slaan. Op een dag werd er bij hem ingebroken. De inbreker viel door het glazen dak van zijn atelier en toen dacht Francis Bacon: nou heb ik je. Ik geef je aan bij de politie. Of je slaat me. En toen heeft de inbreker hem geslagen. En Francis Bacon is een verhouding met hem begonnen.”
Hij neemt een koekje van de schaal en als het op is, zegt hij: „Ik ben ook heel veel geslagen. Maar ik kan niet tegen pijn en vernedering, daar zoek ik het juist niet in. Ik heb de fantasie dat ik Francis Bacon ontmoet in Soho en me door hem laat meenemen, en dan wil hij dat ik hem sla, en ik kan hem niet slaan. Het lijkt een perverse fantasie, maar wat ik wil laten zien, is dat pijn hem en mij verbindt, dat die getourmenteerde vaders ons verbinden. Ik ben altijd op zoek geweest naar mensen die dat ook hebben ervaren.”
„Dat snap ik”, zegt De Wind.
Van Dis: „Ik wil niet aan de haal gaan met andermans oorlog. En zeker niet met Auschwitz. Ik ben geen slachtoffer. Eddy de Wind kijkt als een psychoanalyticus naar het kwaad, hij wilde de drang tot wreedheid begrijpen. Wat de mens tot duivel maakt. Hoe besmettelijk het kwaad is en ook gevangenen corrumpeerde. Hij oordeelt niet zozeer, hij beschrijft. En ja, het valt niet te ontkennen dat ik als luisterend oor, gezeten tegenover een door gevangenschap beschadigde man, ook mijn eigen vader zag zitten. Al zijn hun ervaringen onvergelijkbaar. Wij, kinderen van zulke ouders, hebben een goed oor voor doorvertelde pijn.”
Spreekkamer
„Mijn vader”, zegt De Wind, „sloeg mij niet, maar hij sprak te veel met me over zijn kampervaringen. Dat is een andere vorm van pijn doen en dat lokte ik ook uit. Als hij ’s nachts niet kon slapen, vroeg ik hem om bij me op de rand van mijn bed te komen zitten en over het kamp te vertellen. Zo werd ik zijn luisterend oor. En probeerde ik met hem in contact te komen. Het was meer dan goed voor me was. Het gevolg is dat ik mijn kinderen eigenlijk nooit iets over de oorlog heb verteld.”
„Logisch”, zegt Van Dis.
„Het boek van mijn vader”, zegt De Wind, „ik weet niet eens of ze het gelezen hebben. Ik vraag ze er ook niet naar. Ik wil ze er niet mee belasten.”
„Heel logisch allemaal”, zegt Van Dis. „Wat een verschil is: jij hebt je vader oud zien worden. Jij kón met hem praten. Mijn vader ging dood toen ik tien was. Er is geen sprake geweest van gesprekken, er zijn alleen herinneringen. Vertekende herinneringen. Ik heb mijn vader voor een deel verzonnen. Als hij nu hier binnen zou komen” – hij draait zich om naar de voordeur – „dan zou ik hem niet herkennen.”
Dan gaat De Wind hem voor naar de spreekkamer van zijn vader, die al lang geen spreekkamer meer is. Eddy de Wind stierf in 1987, 71 jaar oud. Adriaan van Dis kijkt verbaasd rond: de kamer is kleiner dan in zijn herinnering. „Daar stond zijn bureau”, zegt Melcher de Wind. „Weet je dat nog? Het was zo’n groot stalen Ahrend-bureau. Hij had het uit het hoofdkantoor van de SD in de Euterpestraat gehaald. Hij zei altijd dat het van Seyss-Inquart was geweest.”
„En daar zat hij dus achter…”, zegt Van Dis.
Melcher de Wind: „… terwijl hij mensen met een oorlogstrauma behandelde, ja.”
Lees ook
‘Mijn vader vond zichzelf geen held, maar hij was het wel’