Column | Er was altijd een scheidslijn tussen Oost- en West-Europa, maar die verdwijnt

In 2004, rond de uitbreiding van de Europese Unie met tien nieuwe landen, stapten twee jonge vrouwen in een lift bij de Europese Commissie in Brussel. Ze zagen eruit alsof ze naar een feestje gingen, met stilettohakken en decolletés. Ze zeiden anderen in de lift, West-Europeanen in meer conservatieve kantooroutfits, geen gedag – een doodzonde voor de kaste van Commissiemedewerkers.

De twee spraken een taal die de anderen niet verstonden. Tsjechisch? Bulgaars? Toen ze de lift verlieten, rolden de achterblijvers met hun ogen en grinnikten wat. Het dédain was bijna tastbaar.

Deze week was het alweer twintig jaar geleden dat dit gebeurde. En het goede nieuws is dat je dit soort taferelen amper nog meemaakt. In Brussel werkt iedereen met Midden- en Oost-Europeanen. Iedereen heeft ze in hun vriendenkring. Destijds kwamen de nieuwelingen uit een compleet andere wereld en moesten ze zich nog aanpassen aan de heersende gedragscodes en clubgeest in Brussel, ongeschreven regels die in heterogene gezelschappen sterk en dwingend kunnen zijn. Jarenlang werden mensen uit de acht Midden- en Oost-Europese landen (die uit Malta en Cyprus minder) nog ‘nieuwelingen’ genoemd, terwijl Finnen, Zweden of Oostenrijkers – die in 1995 waren toegetreden – dat predicaat al na een paar weken kwijt waren. In Brussel slijt dat nu. Maar in sommige oude lidstaten, waaronder Nederland, leeft dat beeld van achterlijkheid soms nog voort. Het is tijd dat dit verandert.

Want de landen die in 2004 in de ‘big bang’ lid werden, vinden hun eigen pad in de Europese politiek. Oost en west blijven verschillend, net zoals noord en zuid verschillend zijn en altijd zullen zijn – maar ze zijn elkaar in de loop der jaren sterk genaderd. Politiek en economisch. Politiek, omdat regeringen dezelfde zorgen hebben, zoals rechts populisme en het Russische expansionisme waar Midden- en Oost-Europeanen meer van weten en al jaren voor waarschuwen. En economisch, omdat de economieën van de tien landen zijn gegroeid, dankzij 515 miljard euro aan Europese subsidies sinds 2004 (een soort Marshall-hulp, maar dan meer) en veel buitenlandse investeringen.

Nederlanders zijn ‘uitbreidingsmoe’, maar de EU-expansie heeft Nederland geen windeieren gelegd

Daar profiteert niet iedereen van – op het Slowaakse platteland liggen lonen op 52 procent van het Europees gemiddelde, in Bratislava op 146 procent. Maar dat is in Frankrijk niet anders. Als Poolse boeren protesteren tegen Europese klimaatregels, doen ze dat net als Nederlandse boeren omdat ze veel te verliezen hebben.

Nederlanders lijden (met de Fransen) aan zogeheten ‘uitbreidingsmoeheid’. Maar de grote uitbreiding heeft hun geen windeieren gelegd. Nederland was destijds met Groot-Brittannië dé grote aanjager van de ‘big bang’: hoe groter de interne markt, hoe beter voor het bedrijfsleven. Nederland hoort tot de grotere investeerders in deze regio. Bovendien, merkte de econoom Richard Grieveson van het Weense instituut wiiw laatst op, „houden Midden- en Oost-Europese arbeiders de West-Europese arbeidsmarkt al jaren overeind”. Precies zoals Oekraïense vluchtelingen dat nu in Tsjechië doen.

Alle tien de landen ontwikkelen zich anders. Balten zien zichzelf als Noord-Europeanen. Oostenrijk en Hongarije, oude Habsburgse kemphanen, worden closer. Tsjechië is een rijke provincie van Duitsland geworden. Polen haten Rusland, maar de Hongaren vrijen het juist op.

Ook anti-democratische tendenzen zijn geen Midden- en Oost-Europese specialismes meer – in Praag vroeg iemand deze week hoe repressief Geert Wilders zou worden als hij premier werd. „Oostelijk Europa bestaat amper nog”, schrijft Jacob Mikanowski, een Amerikaan met Poolse wortels, in zijn boek Goodbye Eastern Europe; An Intimate History of a Divided Land. „Ook in internationale betrekkingen is het label ‘Oost-Europa’ steeds minder bruikbaar. Het ene land na het andere heeft dat van zich afgeschud.”

Milan Kundera, een Tsjechoslowaak, schreef in 1983 dat zijn regio „cultureel tot het Westen hoort, geografisch tot het Midden en politiek tot het Oosten”. Het duurde even, maar nu wordt Kundera door de feiten ingehaald. Die scheidslijn tussen wat oosters is of westers, verdwijnt.