Nooit had ik de eer om een Jaguar te besturen. Maar als ik er eentje zie dan kijk hem na en als ik het kon, zou ik ’m nafluiten. Nu komt Jaguar met een nieuw model: ‘Type 00’. Elektrisch. Volslank. Wild en chic en in twee kleuren: London Blue en Miami Pink. Spectaculair!
Nou, niet voor iedereen. Op de suggestie om de roze Jaguar om te dopen tot ‘Pink Panther’ na, brandde op de sociale media de haat los. Blauw, daar zit niemand mee. Maar roze! Weerzinwekkend! De horror, want Barbie!!
De haters lopen achter. Sinds de Barbiefilm weet iedereen dat roze staat voor een intelligent, streetwise, onafhankelijk en heftig type. Precies wat je van een Jaguar verwacht.
Maar nee, een roze Jaguar zou een aanfluiting zijn. Waarom? Omdat roze een vrouwenkleur is, als je het de traditionele echte man vraagt. ‘Hup, de meisjes zijn niks’ en daarmee uit. Enne… een roze trui, dan? Dat nooit! Terwijl roze de meeste mensen, van lijkbleek tot zwart, flatteert – wat weer mijn vooroordeel voedt dat bepaalde mannen te stom zijn om er goed uit te zien. Maar ik dwaal af.
Die rabiate minachting voor roze slaat nergens op. Roze is geweldig. En zonder dat ik het zoek, wordt die gedachte bevestigd in het Centraal Museum in Utrecht, waar ik ben voor een expositie over het design van Anna Aagaard Jensen. Haar noch haar werk kende ik, maar mailde iemand me: „Die zal je niet teleurstellen”. Vandaar.
Op de vierde etage wandel ik binnen en het eerste wat ik zie, is een chaise longue. Hij is roze, met roze kussens. Wulps stulpt hij uit, hij lijkt bijna vloeibaar. ‘Neem gerust plaats’ lees ik op de grond en dat doe ik. Hij zit lekker en hij staat me – hij daagt uit om mooi te doen en het roze doet goed. Wat een verschil met de starre, rechtgerugde, kussenloze Gerrit-Rietveld-stoelen die elders in dit museum staan.
Welkom thuis, lieverd heet de expositie en zo voelt hij ook. Aagaard maakte ook een stoel waarop je lekker wijdbeens kunt, en mag, gaan zitten, die heet ‘Her Basic Instinct’ en is wit. Maar zacht-, bleek- en oudroze zetten de toon, voor tafels op grote dansende voeten, voor lelievormige lampen, voor de lijst rond de vulva-vormige spiegel. Rozig lever ik me uit aan Aagaards spel met smeltende vormen.
Met hulp van kunst uit het depot (hoogtepunt: Ina van Zyls raadselachtige megaportret van een chocoladesoes) richtte Aagaard allerlei interieurs in, een studeerkamer, een salon, een slaapkamer, een tuinkamer. Hups, wulps, intens. Vrouwelijk? Waarom? Dat zou zo zijn als je mannen niet serieus neemt, als je ze over een kam scheert met de eendimensionale figuren die sommigen van hen uithangen. Erken het onverschrokken roze en deze tentoonstelling is een genot. Lukt dat niet? Dan heb je pech.
De Nederlandse literatuur in de jaren zeventig was er een van „duisternis en druil, – schijntalenten, roestigheid, verval, verrotting, schimmelziekte, dodelijke vermoeidheid, en de P.C. Hooftprijs voor de Vijftigers”. Het was ook een decennium vol „onvolwassenheid en infantiliteit, ‘nostalgie’ naar het voorbije, ‘jeugdsentiment’, het schooljongensgeschrijf, de ‘leesbaarheid’”. Kortom, de jaren zeventig waren het decennium van „de verkakeling en de verkokkeling”. Met deze woorden begon Jeroen Brouwers in 1979 een polemiek – die lang zou smeulen – tegen schrijvers die verhalen wilden vertellen in plaats van wereldbeelden brachten. Van de hele trits auteurs die in die jaren schreven en door Brouwers werden aangevallen, ontspring er een de dans: Maarten ’t Hart – de schrijver die in 1978 doorbrak met Een vlucht regenwulpen. In het eerste jaar alleen al werden er ruim 100.000 exemplaren van verkocht.
Deze week werd bekend dat ’t Hart de P.C. Hooftprijs – de belangrijkste oeuvreprijs in Nederland – krijgt. Een prijs die hem al erg lang wordt gegund. Zowel liefhebbers van abstracte romans als barokke verhalenvertellers vroegen zich af waarom ’t Hart de prijs nooit kreeg. Nu is het dan zover, en de jury van de P.C. Hooftprijs prees hem als een „meesterverteller in de beste zin van dat woord” en noemde hem een „erudiete romancier”.
De vertellerskwaliteiten van ’t Hart maakten hem tot een van de populairste naoorlogse schrijvers met psychologische romans die vaak gaan over geloof en liefde, en alle problemen daartussen. ’t Hart is prettig onmodieus met zijn klassieke realisme, en de bekroning is een opvallend teken van de stand van de literatuur. Het is overdreven dat de onderscheiding een uitspraak is tegen literatuur die zich richt op grote wereldbeelden, maar wel kun je vaststellen dat met de erkenning van ’t Hart een literaire strijdbijl definitief is begraven.
Ooit probeerde elke nieuwe schrijversgeneratie een plek te bevechten met polemiek. Er werd luidkeels geageerd tegen ‘mooischrijverij’ of geklaagd over huiskamerrealisme. Reve kon het werk van Mulisch ‘vullis’ noemen, W.F. Hermans beledigde vrijwel iedereen die voor zijn pen kwam. Deze manier van literaire plaatsbepaling is uit de mode geraakt.
Dat is op zichzelf goed nieuws: dankzij de getekende vrede in de literaire wereld is er ruimte voor alle stemmen. Bloemen van elke kleur mogen bloeien. Dat polemiek er niet meer toe doet, en dat niemand gedwongen wordt een standpunt in te nemen in een toch al gepolariseerde maatschappij, is misschien wel net zo rustgevend. Onbevangen lezen is een voordeel, zeker wanneer literaire fictie steeds meer onder druk staat en romans steeds minder worden gelezen. Het literaire klimaat is – zo blijkt ook uit deze toekenning – gelukkig divers, misschien wat minder experimenteel dan in de jaren dat Jeroen Brouwers tekeer ging, maar zelfs het experiment is niet helemaal verdwenen.
Ook de polemiek is er nog weinig, maar blijkt niet helemaal verdwenen. Momenteel gaan twee auteurs elkaar te lijf. Rob van Essen betoogde bij een lezing dat een schrijver die iets over de wereld wil zeggen zich tot de non-fictie moet wenden, waarna Ilja Leonard Pfeijffer reageerde dat een roman zonder maatschappelijke betrokkenheid ‘tijdverdrijf’ is. Een discussie waaróver je moet schrijven, niet hóé je moet schrijven. Een discussie, zonder één echte belediging, die – ook een teken des tijds – niet echt breed wordt opgepakt. Het is een literair klimaat waarin alles mag. En dus kan de P.C. Hooftprijs het ene jaar naar Astrid Lampe gaan, en een jaar later naar Maarten ’t Hart.
De oudst bekende groep moderne mensen (Homo sapiens) in Europa leefde ca. 45.000 jaar geleden en bestond uit een kleine populatie die al honderden jaren lang niet meer dan ongeveer 500 mensen telde – ongeveer 200 à 300 mensen in de vruchtbare leeftijd. De bevolking was onderdeel van een veel grotere groep Homo sapiens die ruwweg 10.000 jaar eerder uit Afrika de wijde wereld in was getrokken en waarschijnlijk in het Midden-Oosten mengde met neanderthalers.
Dat blijkt uit berekeningen aan dna uit botten van de zeven oudste sapiens-individuen in Europa, een uit het Tsjechische Zlaty kun en zes uit het Duitse Ranis. Het onderzoek is donderdag verschenen in Nature.
In het genoom van de huidige mensen buiten Afrika is nog altijd een paar procent neanderthal-dna te vinden. Uit de dna-analyse in Nature door onder meer Johannes Krause en Arev Sümer (Max Planck Instituut Leipzig) blijkt dat die paar procent afkomstig is uit een onverwacht recente en korte periode: van 49.000 tot 45.000 jaar geleden. Over precies die periode van seksueel contact tussen sapiens en neanderthalers (Homo neanderthaliensis) is tegelijkertijd een ander grootschalig onderzoek van 300 sapiens-genomen (waarvan 33 ouder dan 10.000 jaar) in Science gepubliceerd. En dat komt opvallend genoeg tot een vergelijkbare, iets ruimere periode waarin de ‘introgressie’ van neanderthal-dna in het menselijke genoom tot stand kwam: 50.500 tot 43.500 jaar geleden. Opvallend, omdat tot nu toe vaak aangenomen werd dat die introgressie ook al veel eerder plaats had gevonden.
Nauwe familiebanden
Tot verrassing van de onderzoekers in Nature bleek verder dat 45.000 jaar geleden niet alleen de groep van zes sapiens in Duitsland tot dezelfde (kleine) populatie behoorde als het individu uit Tsjechië, 200 kilometer verderop, maar dat er daarboven ook nauwe familiebanden tussen hen bestonden. De vrouw uit Zlaty bleek een vijfde- of zesdegraads verwant van twee vrouwen uit Ranis, die waarschijnlijk moeder en dochter waren.
Neanderthalers leefden toen al sinds ongeveer 400.000 jaar geleden in Europa en West-Azië. Ze zijn – met de neanderthal-achtige denisoviërs in Azië – de meest naaste verwant van de huidige mens. Neanderthalers hadden even grote hersenen als Homo sapiens (zo niet groter) en een kortere, gespierdere gestalte. Ze stierven rond 40.000 jaar geleden uit.
Opmerkelijk is dat óók de Homo sapiens-populaties die ouder zijn dan 40.000 jaar geleden (de nu onderzochte Zlaty en Ranis, maar ook Bacho Kiro in Bulgarije en Pestera cu Oase in Roemenië) en van wie het dna bekend is, lijken te zijn verdwenen zonder direct nageslacht in de huidige bevolking. Nature-auteur en geneticus Johannes Krause suggereerde woensdag in een persconferentie over het Nature– en Science-onderzoek zelfs dat er gemeenschappelijke oorzaak voor die twee uitstervingen zou kunnen zijn, dus van neanderthalers en van die vroege Homo-sapiens-populaties tegelijk: „Misschien is er invloed van een vulkaanuitbarsting in West-Eurazië. Duidelijk is in ieder geval dat die sapiens niet de oorzaak kunnen zijn geweest van het uitsterven van neanderthalers. Want zij verdwijnen ook in Europa.” Daarna komen er overigens snel opnieuw sapiens naar Europa uit dezelfde Out of Africa-populatie die mengde met neanderthalers.
In die vier- à zevenduizend jaar van seksueel contact tussen mensen en neanderthalers is dus de overgrote meerderheid van het neanderthal-dna in het genoom van de huidige niet-Afrikaanse bevolking terechtgekomen. Volgens de onderzoekers betekent dat gegeven dat er rond 50.000 à 45.000 jaar geleden nog een duidelijk samenhangende sapiens-bevolking bestond die in zijn geheel dus de belangrijkste voorouder vormt van de huidige bevolking buiten Afrika. Want anders zou die neanderthal-bijmenging niet als zo’n relatief stabiel ‘genenpakket’ zijn verdeeld over die huidige bevolking.
Eerder uit Afrika getrokken
Die ‘basis-Out of Africa-populatie’ zou uit ongeveer 5.000 vruchtbare individuen hebben bestaan. Volgens een schatting van Johannes Krause tijdens de persconferentie zou die populatie dan waarschijnlijk al in het Midden-Oosten zich vermengd hebben met ongeveer 200 neanderthalers.
Dat betekent dat de Homo sapiens die al voor circa 50.000 jaar geleden leefden in Zuidoost-Azië en Australië (zoals onder meer blijkt uit rotstekeningen op Sulawesi) waarschijnlijk geen directe afstammelingen hebben in de huidige bevolking. Dit zouden sapiens-groepen kunnen zijn die al éérder uit Afrika zijn getrokken of al eerder zijn afgesplitst van de ‘basisgroep’ die daarna zou gaan mengen met neanderthalers. Van deze vroegere sapiensgroepen is nog geen dna bekend.
Lees ook
Het oudste verhaal ter wereld werd 50.000 jaar geleden getekend in een grot op het eiland Sulawesi
De huidige Afrikanen hebben geen neanderthal-dna in hun genoom. Ze stammen af van de sapiens-bevolking die in Afrika gebleven is, waar ze ook 300.000 jaar geleden is ontstaan. Daardoor is de genetische variatie in Afrika ook nog altijd veel groter dan erbuiten, waar de huidige Euraziaten, Amerikanen en bewoners van de Pacifische eilanden allemaal afstammen van een relatief kleine groep die circa 60.000 à 55.000 jaar geleden vanuit Afrika de wijdere wereld is ingetrokken en zich dus in het Midden-Oosten vermengden met neanderthalers.
Ziekten en parasieten
Waarschijnlijk waren voor de vroege sapiens-kolonisten sommige neanderthalgenen waardevol, omdat neanderthalers ongetwijfeld al veel betere immuniteit hadden opgedaan tegen lokale ziekten en parasieten. In het Science-onderzoek worden eerdere conclusies bevestigd dat de in het sapiensgenoom behouden genvarianten van neanderthalers vooral te maken hebben met metabolisme, immuniteit en ook huidskleur. En het is ook duidelijk dat sommige neanderthal-genen juist weggeselecteerd zijn, alleen al omdat er op het menselijke genoom ook grote stukken te vinden zijn waar juist géén neanderthal-dna te vinden is. Onder meer op het vrouwelijke X-chromosoom zijn veel van die ‘genetische neanderthal-woestijnen’ te vinden. Uit het onderzoek van de 45.000 jaar oude Zlaty kun- en Ranis-genomen blijkt nu dat die woestijnen ook daar al te vinden zijn: een duidelijk bewijs voor een behoorlijk snelle negatieve selectie op kennelijk voor sapiens minder gunstig neanderthal-dna.
Dat de overgrote bulk van het in de huidige mensen voortlevende neanderthal-dna door seksueel contact in de periode 50.000 tot 45.000 jaar geleden in de sapiens-lijn terecht is gekomen, betekent niet dat er daarna geen seksueel contact is geweest. Zo is bijvoorbeeld in de Roemeense Oase-grot een kaak gevonden van een Homo sapiens van ongeveer 40.000 jaar geleden wiens betbetovergrootvader of -moeder neanderthaler was. Ook was er vrijwel zeker seksueel contact rond 200.000 jaar geleden, ver voor de Out of Africa-expansie van sapiens – waarschijnlijk door een eerdere trek uit Afrika die niet tot blijvend resultaat heeft geleid. Dat contact is niet terug te vinden in het sapiens-genoom, maar wel bij neanderthalers. Zo lijkt het erop dat een groot deel van het neanderthal Y-chromosoom afkomstig is van dat eerdere contact met sapiens.
Zou er bij de ontmanteling van het paleis van de Syrische dictator Bashar al-Assad nog iets spannends tevoorschijn komen? Nadat het regime van Saddam Hoessein ten val kwam, bleek bijvoorbeeld dat de Irakese dictator een liefde had voor schilderijen met bijna naakte superhelden in gevecht met mythische beesten. De tepels van vrouwen hadden omhoog dansende vlammen en de mannen waren Wodans met wapperende, blonde haren. Het geheel was een mix van sci-fi art en soft porn in felle kleuren, waarbij je vooral nieuwsgierig was naar het ‘waarom’ in plaats van naar het ‘wat’.
Hoe zit het met de smaak van Assad? Van hem ging in 2020 het gerucht dat hij het schilderij The Splash van David Hockney op een veiling van Sotheby’s London had gekocht voor omgerekend bijna 28 miljoen euro, maar dat bleek niet te kloppen. Het had gekund, want het echtpaar Assad deed veel online boodschappen in Londen – zijn vrouw is in Engeland opgegroeid. En The Splash is een half-figuratief schilderij en wie de beelden ziet van wat er aanwezig is in het paleis, merkt op dat de Assads vooral half-figuratieve kunst hadden, waarbij het wel de vraag is of ze een Hockney op waarde hadden kunnen schatten.
De inrichting en spullen van een dictator zeggen veel over een leiderschap. Wie het ‘volkspaleis’ van Assad bekijkt, ziet veel marmer, glimmende meubels, glaswerk en goud. Op beelden namen bewoners van Damascus deze week veel tassen van Dior en Louis Vuitton mee. En er stond een enorme hoeveelheid auto’s: Lamborghini’s, Aston Martins en Ferrari’s. Van de Ferrari F50 zijn er maar 349 gemaakt, een exemplaar werd afgelopen jaar bij Sotheby’s voor 5,2 miljoen euro afgehamerd.
Dat er veel juwelen gevonden zijn, was niet verrassend. In 2012 bleek uit e-mails van Assad dat zijn vrouw Asma, terwijl de Syrische burgeroorlog ten volle woedde, veel handgemaakte meubels had gekocht in boetieks in de Londense wijk Chelsea, en dat er tienduizenden euro’s opgingen aan gouden sieraden en edelstenen en schoenen met kristal ingelegde zestien centimeter hoge hakken die zo’n 4.000 euro kostten. Het vermogen van de Assads ligt volgens schattingen ver boven de 1 miljard euro.
Over de rand van vulgair
Dictatoriale paleizen blinken vaak uit in bling-bling en patserigheid. Sommigen poetsen alles op met goud en kristal, die soms ver over de rand van vulgair gaan. De Filippijnse dictator Marcos en zijn vrouw hadden zo veel roze porselein op gouden pilaren staan in een kamer met rode en groene velours gordijnen, dat hun inrichting wansmakelijk genoemd kon worden. Hetzelfde geldt voor de interieurs van de vorige en komende Amerikaanse president Donald Trump en diens met een snufje gouden nep-renaissance meubels en zijn 58 slaapkamers tellende ‘paleis’ Mar-a-Lago in Florida.
Doorgaans willen dictators niet de geschiedenis ingaan met de reputatie van wansmaak. De Sovjet-leiders Lenin en Stalin kregen in de geschiedenisboekjes redelijk sobere interieurs toebedeeld die pasten bij het communistische ideaal. Of het nu klopte of niet: Lenins woning ging de boeken in als een met een zwarte vleugel en een boekenkast. Een imago dat in schril contrast staat met Poetins sprookjeskasteel met een ijshockeystadion in de ‘kelder’.
Ook Hitler toonde wat boeken en in zijn Berghof, het chalet waar hij naar eigen zeggen zichzelf kon zijn en alles kon inrichten naar eigen smaak, hingen landschapsschilderijen in een Caspar David Friedrich-stijl en pronkten porseleinen beeldjes die in die jaren in de mode waren. Een beetje gek was wel dat hij op een bank met bloemetjesdesign een kussen legde met een streepjesdesign, maar alles ademde uit dat hij voor de Beierse stijl ging.
Kameel zadel vol juwelen
Dictators hebben – zo blijkt uit Dictator Style van Peter York – een grote voorliefde voor details. Zo ook bij Assad: naast een voorliefde voor Engelse meubels zijn er ook veel meubels met ingelegd hout en ivoor. Er is veel verfijnd glaswerk en naast wat porselein was er ook een verzameling servies van de Chateaucollectie van Villeroy & Boch, waar een bijbehorende theepot stond met daarop de Syrische vlag. The New York Times kon meekijken in de kamer met cadeaus van wereldleiders die volgens de Assads de moeite van het bewaren waard waren, zoals een kameel van ruim 60 centimeter met een zadel vol juwelen (herkomst onbekend), of een ‘gouden Saoedisch kasteel’ in een grote groene doos.
De Assads wilden in alles ruimte en grootsheid uitstralen. Hun paleis en interieur doen het meest denken aan dat van de Roemeense dictator Nicolae Ceaușescu en diens vrouw Elena. Beide dictators hadden een grote voorliefde voor Carrara-marmer. Dat van Ceaușescu was na het Pentagon het grootste gebouw ter wereld. Dat van Assad is ontworpen door de Japanse architect Kenzo Tange, en heeft naar schatting 1 miljard dollar gekost. Net als het Roemeense echtpaar waren er bij de Assads meerdere portretten te vinden van beiden, dus niet alleen van Bashar al-Assad, maar ook enkele van Asma al-Assad. Die schilderijen waren een stuk groter dan het in 2002 gesigneerde portret van de Britse koningin Elizabeth II en haar man, dat ook in het paleis werd gevonden.