Laatst vergeleek ik hier onze politieke leiding met een gesticht waar de patiënten de sleutels hadden gepikt. Dat kwam me op een berisping te staan van een vriend die meer dan eens werd opgenomen in een psychiatrische inrichting. „Ik heb daar altijd de meest gevoelige mensen aangetroffen”, zei hij. De politici waar ik het over had waren psychopaten, de vergelijking moest daarom met een tbs-kliniek zijn. De Maccabi-supporters moesten toen nog op Schiphol landen.
Coalitiepartners gedragen zich inderdaad als gevaarlijke pyromanen. Over de fik in Amsterdam leegden ze jerrycans woordbenzine: pogrom, antisemitisme, integratieproblemen, Marokkanen, tuig, uitzetten. Het meest geschift was hoe ze het woord ‘Jodenjacht’ als een fakkel overnamen. Dat had in Telegram-groepen gestaan, dus was het waar. In werkelijkheid was de jacht gericht op Maccabi-supporters die hun Contra-Palestijnschap door de strot duwden van een stad waar veel inwoners, in tegenstelling tot de coalitiepartners, woedend zijn over wat het Palestijnse volk wordt aangedaan. Contra-Palestijnse hooligans kregen klappen van Pro-Palestijnse scooterjeugd. Politici die daar „Jodenjacht!” van maken zijn pyromanen die bovendien Joodse Amsterdammers alleen meer angst aanjagen.
Voetbalsupporters verkopen veel meer klappen voor veel minder. Zij hebben ook integratieproblemen en hun geschreeuw is vaak schokkend antisemitisch, maar hun uitbarstingen leiden nooit tot de collectieve zenuwinzinking die de coalitie nu presenteert. Die lijkt eerder gegeven door een diepgeworteld nationaal schuldgevoel over wat Nederland zijn Joden tussen ’40 en ’45 aandeed, maar die rekening kun je niet doorschuiven naar Amsterdamse rotjongeren omdat die toevallig een migratieachtergrond hebben bij hun antisemitisch geschreeuw.
Stadsjongeren die zich gewelddadig misdragen zijn van overal en alle tijden. In de jaren zestig maakten Nozems de Nederlandse kermissen onveilig. Nu hebben we Mozems. In Uruguay had Montevideo de Planchas, die waren te arm voor scooters en compenseerden daarvoor met schaamteloze straatroven. Elke zichzelf respecterende stad zucht bij tijd en wijle onder een – vaak terecht, gefrustreerde jeugdsubcultuur die de straten onveilig maakt. Wie met dat bloedirritante stadstuig hele bevolkingsgroepen wegzet, kan net zo goed stellen dat het altijd mannen zijn. Het geweld in Amsterdam was niet anders dan dat onder jeugdbendes of voetbalsupporters. Die jagen ook op elkaar, slaan elkaar het ziekenhuis in en maken hele wijken onveilig. Politici die dat vergelijken met gebeurtenissen uit ’40-’45 moeten heel nodig voor educatie naar het Holocaustmuseum. Desnoods samen met de relschoppers.
Aan allerlei tafels schuiven intussen sprekers aan met water om het vuur te doven. Praten, leren en verbinden proberen zij te beschermen tegen de democratisch gekozen pyromanen. Nederland lijkt nu het meest op een disfunctioneel gezin waar de ouders vuur minnende tbs’ers zijn en de pubers compleet ontsporen. Hulpverleners, politie en sociaal werkers moeten iedereen heel en bij elkaar zien te houden. Praten en thee drinken vergt nu veel meer moed dan twitteren.
Carolina Trujillo is schrijfster.