Deze week heeft de Europese Commissie voorgesteld om te gaan onderhandelen over de toetreding van Oekraïne, Moldavië en zelfs Bosnië en Herzegovina. Er zal nog veel water onder de brug door moeten voordat deze landen (en de zes anderen in de wachtkamer) lid zijn. In december moeten de lidstaten dit unaniem goedkeuren. Als ze ja zeggen, moeten ze bij elke stap van de onderhandelingen met unanimiteit besluiten of ze verdergaan of niet. Toch is er deze week een enorme horde genomen. Symbolisch, psychologisch en strategisch: voor het eerst sinds de val van de Muur in 1989 wordt duidelijk waar de buitengrenzen van de EU liggen. Ofwel, waar Europa ophoudt.
Hiermee gaat de Europese integratie een „derde fase” in, betoogt de Franse geograaf en diplomaat Michel Foucher op de site Le Grand Continent. Een correcte observatie. Tijdens de eerste fase, vanaf begin jaren vijftig tot de val van de Muur, lagen de buitengrenzen bij het IJzeren Gordijn. De Europese Gemeenschap was vooral West-Europa. De twee landen die min of meer gesanctioneerd door Moskou onder het Gordijn door waren gekropen – Finland en Oostenrijk – hoorden psychologisch bij West-Europa, maar lidmaatschap zat er voor hen niet in. Daarmee zouden ze de rode lijn van Moskou overschrijden. Europese uitbreidingen waren er tijdens de Koude Oorlog wel, maar niet die kant op. Britten, Denen of Spanjaarden traden toe, maar oostwaarts was taboe.
Dat veranderde in 1989, zij het aarzelend. Dat bleek bijvoorbeeld bij een bezoek van president Gorbatsjov aan Finland. De vraag of ze nu EU-lid mochten worden brandde veel Finnen op de lippen. Maar ze durfden het niet te vragen uit angst de Russische beer op de tenen te trappen. Een slimme Fin vroeg Gorbatsjov daarom: „Mag Oostenrijk nu bij de EU?” De president keek verbaasd. En antwoordde: „Waarom niet.” De Finnen wisten genoeg. En de Oostenrijkers ook: de Oostenrijke ambassadeur in Moskou zag het op de staats-tv en stuurde linea recta een bericht naar Wenen. De volgende dag zette Oostenrijk de aanvraag voor het lidmaatschap in gang.
Deze tweede fase werd gekenmerkt door openheid, in alle opzichten, en het verkennen van vrijheid en diversiteit. Europeanen in oost en west herontdekten elkaar, na een scheiding van decennia. Grenzen werd afgebroken, niet opgetrokken. Men reisde, men exploreerde. Alles was mogelijk – inclusief nieuwe lidmaatschappen van landen, die weinigen voor mogelijk hadden gehouden. Maar al snel kwam de vraag op: waar eindigt dit? Komt Turkije erbij? En landen op de Kaukasus? Wat doet dat met de EU? Politici omzeilden de vraag. Ze wisten het antwoord zelf niet. Dat voedde euroscepsis. Populisten sprongen dankbaar in het gat. Nu, door de Russische invasie in Oekraïne, wordt die vraag eindelijk beantwoord. De EU-buitengrenzen krijgen contouren.
De waarschijnlijke uitbreiding met nieuwe landen zadelt de 27 met moeilijke vragen op: hoe gaan ze dit betalen? Hoe hervormen ze de EU, om te voorkomen dat het met 37 één onbestuurbare kakofonie wordt? Maar op andere punten geeft een duidelijke buitengrens helderheid, omdat het onzekerheden wegneemt. Prioriteiten worden duidelijker – zoals het feit dat er een sterker Europees veiligheidsbeleid nodig is. Europa krijgt ook meer collectieve identiteit: als je weet wie je niet bent, weet je beter wie je bent. Oekraïne heeft die vraag voor ons beantwoord.
Dit is het Europa, merkt Michel Foucher op, dat de Amerikanen al sinds de jaren vijftig in hun hoofd hebben: „Alle landen van de Raad van Europa [de organisatie die mensenrechten, de rechtsstaat en de democratie moet beschermen, en niet bij de EU hoort, red.], behalve Rusland en Belarus.” Zwitserland en Noorwegen horen erbij, al zitten ze niet in de EU. Het VK eigenlijk ook. Volgens Foucher is het geen toeval dat de Amerikanen het Europa uitgerekend nu verder zelf laten uitzoeken. „Alsof hun missie voor de reorganisatie van een democratisch Europa is volbracht.”
Caroline de Gruyter schrijft wekelijks over politiek en Europa.