Deze weken zit ik voor werk in Indonesië en onlangs behandelde ik met enkele studenten de brieven van Kartini (1879-1904), de beroemde Javaanse aristocrate die zich met hart en ziel inzette voor vrouwenrechten. Daarmee was het tijdens haar leven belabberd gesteld. In haar tijd verdwenen adellijke meisjes vanaf hun twaalfde achter slot en grendel tot ze gingen trouwen. Ook Kartini was dat lot beschoren.
„Gelukkig leven we tegenwoordig in een andere wereld”, verzuchtte een van de studentes na het lezen. Haar buurvrouw snoof. „We worden weliswaar niet meer opgesloten, maar we zijn nog steeds tweederangs burgers hoor. Of mag jij evenveel als je broers?”
Tegen het einde van het college ontstond een discussie over welk verhaal het beste de huidige positie van de vrouw beschrijft. Uiteraard kwam Atwoods The Handmaid’s Tale voorbij, evenals de in Indonesië baanbrekende feministische romans van Ayu Utami. Sommigen noemden ook nog het werk van Jane Austen, de Brontë’s en Virginia Woolf. Allemaal passende voorbeelden, maar met de wereldwijde opkomst van het neoconservatisme, het maar niet verdwijnen van de loonkloof, partnergeweld en femicide, leek me een sprookje uit 1697 veel toepasselijker: Blauwbaard, van Charles Perrault.
Voor wie het niet meer weet: Blauwbaard is een rijke oude weduwnaar die voor de zevende keer in het huwelijksbootje stapt. Op een gegeven moment moet hij op reis en geeft hij aan zijn jonge echtgenote de sleutels van zijn kasteel. Ze mag alle deuren openen, behalve die van de kelder. Wanneer hij weg is doet ze dat natuurlijk alsnog en vindt daar de lijken van zijn zes vorige echtgenotes die, getuige hun verwondingen, een nou niet bepaald natuurlijke dood zijn gestorven.
Wanneer Blauwbaard ontdekt dat ze ongehoorzaam is geweest en zijn geheim heeft ontdekt, wil hij haar doden. Ze weet gelukkig tijd te rekken tot haar broers ten tonele verschijnen en hun agressieve zwager een kopje kleiner maken. De jonge vrouw erft al zijn rijkdommen en schenkt haar vermoorde voorgangsters een mooi graf.
De toepasselijkheid van Blauwbaard zit hem erin dat de vertelling ogenschijnlijk goed afloopt. Ja, de jonge bruid brengt het er heelhuids vanaf en erft allerlei rijkdommen. Maar ze overleeft het alleen maar omdat mannen haar komen redden. Die zes eerdere eega’s hadden niet zoveel mazzel. En de dood van Blauwbaard verandert verder niets aan een systeem waarin een vrouw voor haar lijfsbehoud afhankelijk is van een echtgenoot of broers. Ondanks alle terrein dat de vrouwenbeweging de afgelopen eeuwen heeft gewonnen, bekruipt me soms het gevoel dat we ons nog steeds in Blauwbaards kasteel bevinden. Een wereld waarvan we denken dat we inmiddels alle sleutels in handen hebben gekregen en daardoor vergeten dat de allerbelangrijkste nog steeds ontbreekt: die van de uitgang.
Ellen Deckwitz schrijft elke week op deze plek een column.
Woensdag 13 november was de dag dat Venlo de grote winnaar werd van het Nationaal Kampioenschap Tegelwippen. Er klonk verbaasd gegiechel in de studio toen presentator Sybrand Niessen met die mededeling de uitzending van Tijd voor MAX opende. „Grappig”, mompelde co-host Martine van Os tevreden. „Tegelwippen.” Het scherm vulde zich met foto’s van mensen die in tuintjes neerknielden. Sommigen waren met schepjes in de weer, anderen hielden triomfantelijk met beide handen een tegel hoog in de lucht, alsof het het hoofd was van het versteningsmonster dat ze zojuist hadden afgeslacht.
Een recordaantal gemeenten had dit jaar aan het NK meegedaan. „In totaal maakten meer dan vijf miljoen tegels plaats voor gras. Dat is een goede ontwikkeling”, verduidelijkte Niessen vlug, voor het geval de kijker het tegelwippen zou interpreteren als alarmerend onbeschaamd vandalisme. Tegels vervangen door groen (Niessen: „bloemperken en bomen enzo”) kan een middel zijn in de strijd tegen wateroverlast, en een groenere leefomgeving heeft een positieve invloed op de mentale gezondheid van buurtbewoners. In Venlo gaat men gelukkige tijden tegemoet, want daar hadden deelnemers liefst 414.395 tegels verwijderd. Als prijs kregen ze een gouden tegel uitgereikt (dat leek me dan weer contraproductief).
Voor mij was woensdag 13 november tot dat moment de dag geweest waarop ik af en aan naar de livestream keek van het debat in Den Haag over het geweld in Amsterdam van afgelopen week, tot ik zo mistroostig werd van de toon van de coalitiepartijen dat ik het opgaf en maar Tijd voor MAX aanzette. Een prima keus, voelde ik al vanaf de eerste minuut. En in de laatste minuut bleek je ook nog eens een T-shirt te kunnen winnen. Astrid Joosten, die tegenwoordig de wiskundequiz Onderaan de streep (BNNVARA) presenteert, had de jackpot meegenomen: een zwart T-shirt met een groot procentteken erop. Het bovenste bolletje was een blije smiley, het bolletje onderaan de streep keek juist beteuterd.
Een ontwerp van haar sidekick Tobi Kooiman, legde Joosten uit. Kooiman is wiskundige én cabaretier, en draagt iedere aflevering een zelfbedacht T-shirt. „Dan zeg ik: ‘Goh Tobi, wat heb je vandaag nou weer aan’”, zei Joosten. Voor dit T-shirt had Kooiman zich laten inspireren door een onderzoek naar geluk in Scandinavië, waaruit bleek dat daar het hoogste percentage gelukkige mensen woonde, maar ook het hoogste percentage mensen dat zelfmoord pleegt. Kooiman – „Hij denkt zo anders dan wij!” – had daar „zijn eigen uitleg” aan gegeven, zei Joosten. „Hij zegt: ‘Heel logisch, want als alle mensen die ongelukkig zijn zelfmoord plegen, houd je alleen gelukkige mensen over’.” „Oh, ha, op die fiets ja”, zei Van Os.
Vanuit de behandelstoel
Na die verrassend lugubere wending was het nog een tijdje zoeken naar een wat vrolijkere afsluiting van de tv-avond. Die kon je vinden in de nieuwe docuserie van Kelly-Qian van Binsbergen: Sexotisch (Omroep ZWART). Hoewel je het onderwerp van het programma (seksueel racisme) bepaald niet vrolijk kunt noemen, vliegt Van Binsbergen het project zo creatief en opgewekt aan dat het aanstekelijk werkt. Tijdens interviews over gevoelige thema’s wordt er ook geregeld gelachen. Sexotisch is educatief: stereotyperingen worden op creatieve manieren aangekaart, verklaard en onderuitgehaald. Nee, de vorm en lengte van genitaliën wordt niet etnisch bepaald (een idee dat wel leeft en wordt gevoed door de pornoindustrie). Van Binsbergen liet dat bevestigen door uroloog Piet Hoebeke naar haar vulva te laten kijken, en filmde hem vanuit de behandelstoel. „Er bestaat geen specifiek Aziatische vulva”, zei hij met zijn hoofd tussen haar benen. „Die ziet er gewoon… vulva uit.” Zo was woensdag 13 november ook een beetje de dag van Piet Hoebeke.
In het Van Gogh Museum in Amsterdam is vanaf deze donderdag het impressionistische schilderij Liggend meisje in het gras (1882) van Camille Pissarro te zien. Tegelijkertijd is een bijna gelijknamig boek gepresenteerd, Meisje in het gras. Dat boek vertelt de levensgeschiedenis van Jaap en Ellen van den Bergh, de Joodse eigenaars van het schilderij die zich in 1943 gedwongen zagen het te verkopen. Van de opbrengst betaalden ze de verzorging van hun twee dochtertjes in kinderpension De Viersprong in Driebergen, zelf waren ze in 1942 ondergedoken in Heemstede. Jaap en Ellen overleefden de oorlog, Rosemarie (1936-1944) en Marianne (1939-1944) werden verraden en zijn vermoord in Auschwitz.
Meisje in het gras is geschreven op verzoek van Suzan van den Bergh, in 1947 geboren als jongste zusje van Rosemarie en Marianne – die zij dus nooit heeft gekend. En daarmee is het boek, in combinatie met de tijdelijke bruikleen van het schilderij door Kunsthalle Bremen aan het Van Gogh Museum, een bijzondere vorm van restitutie van oorlogskunst. De erfgename had het schilderij wel terug willen hebben, maar maakte juridisch weinig kans. Een andere oplossing – veilen en de opbrengst verdelen tussen erfgename en museum – zou het schilderij mogelijk uit het publieke domein halen, wat ook niemand wilde. De uitkomst: Suzan van den Bergh vroeg als genoegdoening dat het verhaal van haar familie zou worden uitgezocht en verteld. „Ik zie dit boek als een eerbetoon aan mijn vader en moeder en mijn zussen. Het is het kleine beetje leven dat ik Rosemarie en Marianne nog kan inblazen”, zegt ze daarover in het boek.
Aangifte
Hoe het zo is gelopen, wordt in Meisje in het gras onder anderen uit de doeken gedaan door kunsthistoricus Rudi Ekkart. Eerder was hij voorzitter van de commissie-Ekkart, die onderzoek deed naar in de Tweede Wereldoorlog geroofde kunst. In het hoofdstuk ‘Het terugvinden van de Pissarro’ lees je dat het allemaal begon in 2016, met de vondst van de aangifte die Jaap van den Bergh op 14 november 1945 deed van de gedwongen verkoop van Le Repos, paysanne couchée dans l’herbe, de Franstalige titel van het werk.
Suzan van den Bergh vroeg als genoegdoening dat het verhaal van haar familie zou worden uitgezocht en verteld
Die aangifte deed hij bij de in juni 1945 speciaal voor verdwenen kunstwerken opgerichte Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK). Uit de aangifte: ‘Vroeger behoorend tot collectie Southam Canada, en door mij, J. v.d. Bergh, van de Fa. Wisseling te Amsterdam gekocht. (…) Genoemd stuk heb ik gedwongen moeten verkoopen om aan contanten te komen om te bestaan. Ben 4 jaar ondergedoken geweest.’
Dat Van den Berghs aangifte pas boven water kwam in 2016, had te maken met de digitalisering (vanaf 2015) van het onderzoek naar ongeveer 15.000 aangiftes van kunstwerken waar nooit een spoor van terug was gevonden. In dit geval: de Pissarro waarmee Jaap en Ellen van den Bergh hun dochtertjes hoopten te redden, viel buiten de regels die indertijd werden gehanteerd door de SNK. Alleen kunst die uit Nederland was weggevoerd naar Duitsland, kwam in aanmerking voor restitutie. Van den Bergh had Liggend meisje in het gras in 1943 verkocht aan een ondernemer uit Heemstede, Dirk Lijnzaad, die het op zijn beurt had doorverkocht aan een zekere dr. Hugo Oelze, een Duitse jurist uit Bremen die tot zijn overlijden in 1967 in Amsterdam woonde.
‘Betreffende het schilderij van Pissarro waarover U ons berichtte’, schreef de SNK in januari 1947 aan Jaap van den Bergh, ‘kan ik U thans mededeelen, dat dit stuk zich nog in Holland bevindt en wel als eigendom van den Heer Dr. Oelze, Heerengracht 623 te Amsterdam C. Daar het schilderij tijdens de bezetting niet naar Duitschland is geweest kan via de Stichting Nederlandsch Kunstbezit in deze zaak verder niets ondernomen worden.’ Hugo Oelze liet het schilderij bij zijn dood na aan de Kunsthalle in Bremen, zijn geboortestad. De Kunsthalle heeft later geprobeerd te achterhalen hoe Oelze aan het schilderij kwam, maar dat is niet gelukt.
Vergeefs
Wellicht dat Liggend meisje in het gras Jaap en Ellen van den Bergh in 1947 ook niet veel meer interesseerde, ze waren vooral bezig met de vergeefse zoektocht naar hun dochtertjes. In een opsporingsbericht dat ze hadden laten drukken kreeg Rosemarie, ‘roepnaam Itie’, als signalement: ‘Donkerblond haar, fel-blauwe oogen, iets lange rechte neus, boven voortanden iets naar binnen staand, hamerteentje, goed figuur, speelt piano.’ En Marianne, haar drie jaar jongere zusje: ‘Kastanje-bruin (rood) haar, blauwe oogen, boven voortanden iets naar binnen staand, hamerteentje, mooie handjes, dikker dan Itie.’
Het leverde niks op, net zomin als de affiches ‘Bekanntmachung, 50.000 Mark Belohnung’ met daarop foto’s van twee schattige meisjes in zomerjurkjes met strikken in hun haar, die ze in het Duits, Nederlands, Engels en Russisch lieten verspreiden in Berlijn. Er waren berichten van ooggetuigen uit het kamp, maar daar weigerden ze geloof aan te hechten. Uiteindelijk is het overlijden van Rosemarie en Marianne van den Bergh in 1951 ingeschreven in de Nederlandse Staatscourant.
Maar helemaal vergeten waren Jaap en Ellen van den Bergh het schilderij niet. Uit het boek: „In de jaren zestig woonde ik met mijn moeder in Amsterdam. Op zeker moment moest ze naar het ziekenhuis, ze was erg ziek en we wisten niet of ze er ooit weer uit zou komen”, vertelt Suzan. „Vlak voor haar vertrek keek Ellen de kamer nog eens rond en praatten we over de kunst die er hing. Toen vertelde ze over een schilderij van een meisje, een werk dat er niet meer was omdat het door de oorlog uit hun bezit was geraakt.”
De totstandkoming van Meisje in het gras is betaald door Kunsthalle Bremen en de Nederlandse Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De auteurs hebben uitgebreid historisch onderzoek gedaan, ook hebben ze gepraat met familie, vrienden en nazaten van oude buren. Jaap van den Bergh kwam uit een welgestelde familie van textielhandelaren in Oss, ook Ellen Elias kwam uit een familie van ondernemers met Joodse wortels. „Jaap en Ellen waren schatten van mensen en ik was heel vertrouwd met ze; we noemden ze al snel oom en tante”, herinnert zich in het boek een toenmalige buurjongen. Hij heeft nog gespeeld met Rosemarie, die vier maanden van leeftijd met hem verschilde. „Rosemarie was heel leuk, ik weet nog dat ze vaak vlechten droeg. Tante Ellen zei soms voor de grap: jullie moeten later maar met elkaar trouwen.”
En, lees je ook, Jaap en Ellen van den Bergh hielden van kunst, Jaap was al voor de oorlog bevriend met Willem Sandberg, de latere directeur van het Stedelijk Museum. Ook na de oorlog hing hun huis vol kunst, oudere zowel als hedendaagse: Johannes Bosboom, Karel Appel, Raoul Dufy. In 1948 waren ze naar de VS geëmigreerd met hun in 1947 geboren dochter Suzan, ‘Het meisje dat alles goed moest maken’ heet het aan haar gewijde hoofdstuk. Maar dat lukte niet: het huwelijk hield geen stand, het verdriet was te groot.
Nee, het is geen toeval. De Azerbeidzjaanse Bank Respublika krijgt een groene lening van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO in dezelfde week dat in de Azerbeidzjaanse hoofdstad Bakoe de 29ste klimaattop van de Verenigde Naties plaatsvindt. Deze COP29 staat in het teken van de financiering van klimaatactie, vooral in ontwikkelingslanden, en dat grijpt FMO aan om een punt te maken over lokale banken.
FMO, opgericht in 1970 door de Nederlandse overheid en een aantal grootbanken, is actief als financier van ondernemingen en banken in ontwikkelingslanden. Veel landen hebben zo’n ontwikkelingsbank, die doorgaans bescheiden financiële doelen heeft maar wel winst moet maken.
Met de aankondiging van de lening aan Respublika probeert FMO de deelnemers aan COP29 — waaronder ook veel andere ontwikkelingsbanken — er ook op te wijzen dat bij klimaatfinanciering het probleem niet alleen het vinden van voldoende geld is. De uiteindelijke effectieve besteding is eveneens een moeilijkheid volgens FMO. Directeur Michael Jongeneel: „Er komen ongetwijfeld allemaal toezeggingen in Bakoe. Maar ons punt is: als dat geld er daadwerkelijk komt, zijn er dan wel projecten om te financieren? Mijn stellige antwoord is: nee. We moeten ervoor gaan zorgen dat er veel meer duurzame projecten van de grond komen die financierbaar zijn.”
Lokale investeringen zijn cruciaal om klimaatverandering tegen te gaan, of om met de gevolgen om te kunnen gaan
En dan komen wat FMO betreft ook lokale banken om de hoek kijken. Hun accountmanagers weten welke duurzame ondernemers kunnen uitbreiden of welke ondernemers bereid zijn om te beginnen met vergroening. De ontwikkelingsbank werkt in de meeste landen waar ze actief is al via lokale banken en denkt dat deze aanpak ook effectief is om klimaatverandering tegen te gaan.
„Het is naïef om te denken dat we de Sahara vol gaan leggen met zonnepanelen en alle oceanen gaan volbouwen met windmolens”, stelt Jongeneel tijdens een videogesprek met NRC, samen met expert duurzaam financieren Elies Fongers van FMO. „Lokale investeringen zijn cruciaal om klimaatverandering tegen te gaan, of om met de gevolgen om te kunnen gaan. En lokale banken hebben gewoon een beter netwerk en stevige lokale kennis om die lokale investeringen te doen.”
In het Westen is er veel druk op banken om lokale vestigingen juist te sluiten, omdat consumenten er minder gebruik van maken en de kosten hoog zijn.
Jongeneel: „De digitalisering die in Nederland plaatsvindt, vindt overal plaats. Die druk zien wij ook. Alleen in een heel beperkt aantal landen zie je dat het aantal bankvestigingen nog toeneemt. Maar dat betekent niet dat het lokale netwerk niet meer bestaat.
„Wij hebben als FMO ook niet zelf een kantoor in Azerbeidzjan. Ik sprak laatst met een bank uit Oezbekistan, die heeft helemaal geen kantorennetwerk, maar werkt met kleine standjes van twee bij twee meter in winkeltjes. Er zijn ook banken die het helemaal digitaal doen. Een duurzame bank als Triodos heeft ook geen lokale vestigingen. Uiteindelijk gaat het om lokale kennis van waar je kunt verduurzamen. Of dat nu met brommertjes gaat, met bankkantoren of helemaal digitaal, dat maakt niet uit.”
Om de rol van lokale banken in de wereld van klimaatfinanciering te benadrukken, zetten FMO en Respublika tijdens de COP29 een handtekening onder een lening van omgerekend 37 miljoen euro. Jongeneel reisde hiervoor zondag — met het vliegtuig, tot zijn spijt — naar Bakoe.
Respublika is met omgerekend 1,2 miljard euro aan activa de vijfde bank van Azerbeidzjan. De bank richt zich naast consumenten op het midden- en kleinbedrijf van het Kaukasische land en op microfinancieringen (leningen onder de 200 euro). FMO doet al sinds 2006 zaken met de bank. „We zijn toen begonnen met een lening om reguliere klanten te kunnen financieren”, legt expert duurzaam financieren Fongers uit. „Daarin was ons doel als ontwikkelingsbank om financiële ongelijkheid tegen te gaan. We hebben Respublika geholpen meer door vrouwen geleide mkb-bedrijven te financieren, meer agrarische bedrijven en meer microfinancieringen.”
Vorig jaar merkte FMO dat de directie van Bank Respublika ook meer bereid werd om naar de groene kant van hun financieringen te kijken. Fongers: „Ze zien het zelf als een mogelijkheid zich te onderscheiden van hun concurrenten. Om hun bestaande klantenbestand te helpen verduurzamen, maar wellicht ook nieuwe klantsegmenten aan te boren.”
Kritiek op Azerbeidzjan
Dat de COP in Bakoe plaatsvindt, kan op veel kritiek rekenen. Olieland Azerbeidzjan, dat een dubieus imago heeft qua mensenrechten, heeft zich wel gecommitteerd aan de klimaatdoelen voor 2050, maar schrapte recentelijk tussentijdse doelen voor 2035.
Maar volgens Fongers is wel degelijk te merken dat het land, juist omdat het COP29 organiseert, verduurzaming nu serieuzer neemt. Daardoor ontstaat een ecosysteem voor groene financiering, en dat helpt Bank Respublika, stelt Fongers. Ze wijst op de taxichauffeurs in Bakoe die worden gestimuleerd hun oude taxi’s om te ruilen voor elektrische auto’s. „Het is een kans voor een mkb-bank als Respublika om hier nu een specifiek leenproduct voor te ontwikkelen.”
Hoe zorg je ervoor dat die groene lening ook echt wordt ingezet voor verduurzaming?
Jongeneel: „We verstrekken niet alleen die lening, ons doel is ook altijd ontwikkeling. We willen dat de bank hiervoor zelf capaciteit opbouwt, door zelf criteria te formuleren voor wat nu een groene investering is in deze markt, voor een eigen groene taxonomie. Door zelf specifieke groene producten te ontwikkelen en door die financieringen zelf te checken. Dat rapporteren ze op geaggregeerd niveau aan ons.”
Fongers: „Ik ben in september samen met een collega twee dagen in Bakoe geweest. Daar hebben we met vijftien managers om tafel gezeten, om voor Respublika in kaart te brengen wat nu precies goede groene investeringen zouden kunnen zijn voor de klanten van de bank. Een van de dingen die steeds ter sprake kwam, was de hazelnootsector in Azerbeidzjan. Hoe kan die sector, dominant rond de Zwarte Zee, worden verduurzaamd? Daar hebben we uitgebreid met Respublika naar gekeken. Kan de bank helpen om de productie van nu al duurzaam producerende boeren te verhogen? En kan de bank andere boeren helpen de overstap te maken?”
Jongeneel: „Het uiteindelijke grondwerk gebeurt door de medewerkers van Bank Respublika. Maar laten we nou heel eerlijk zijn: als daar een of andere accountmanager in stad X zit die een niet-duurzame hazelnootboer toch een groen vinkje geeft, dàt gaan wij er natuurlijk niet uit halen. Dat moet de lokale auditor van de bank doen. Maar goed, dat kan in Nederland ook gebeuren.”
Wij houden het uiteindelijke doel in de gaten: het tegengaan van klimaatverandering
Speelt in jullie financieringen dan niet mee dat bepaalde landen wat betreft klimaat, of bijvoorbeeld qua mensenrechten, verkeerde dingen doen? Zoals Azerbeidzjan?
Jongeneel: „Dat soort factoren spelen altijd mee. Maar wij financieren de private sector. Dus op het moment dat een land de klimaatdoelen terugschroeft, maar er een aantal private instellingen zijn die volle kracht door willen, dan zullen wij hen eerder wel financieren dan niet. Wij houden het uiteindelijke doel in de gaten: het tegengaan van klimaatverandering. Context is een relevante factor, maar niet per se bepalend. Denk aan Burkina Faso: daar heeft een coup plaatsgevonden, maar hebben we toch een nieuwe financiering gedaan. We houden ons wel aan sanctielijsten, we zitten natuurlijk niet in Noord-Korea.”
Jullie grootaandeelhouder is met 51 procent de Nederlandse staat. Het huidige kabinet bezuinigt op ontwikkelingssamenwerking en de klimaatdoelen worden waarschijnlijk niet gehaald. Past jullie manier van werken wel bij dit kabinet?
Jongeneel: „Wat wij doen kost de staat niet jaarlijks een zak met geld. Wij zijn een zelffinancierend bedrijf, geen ngo. We maken gewoon winst – een bescheiden winst weliswaar, maar het is winst [65 miljoen euro in 2023]. En onze investeringen dragen bij aan het verbeteren van het economische klimaat in ontwikkelingslanden. Daarmee ga je ook lokale spanningen tegen. En draag je dus bij aan de geopolitieke doelen die onze regering heeft.
„Wij dragen ook bij aan het Nederlandse bedrijfsleven. Hazelnoten groeien nauwelijks in Nederland, hè? Dat geldt ook voor koffie, cacao en ga zo maar verder. Dus op meerdere vlakken zijn wij natuurlijk heel behulpzaam in het realiseren van de kabinetsdoelen. Zonder dat het de burger geld kost.”
Is het dan andersom, dat jullie dit kabinet vertellen dat klimaatverandering tegengaan niet alleen een kwestie van geld beschikbaar stellen hoeft te zijn?
Jongeneel: „Ja en nee. Het is niet een wekelijks onderwerp van gesprek. Wij gaan niet het regeerakkoord mee uitwerken. Maar we delen onze ideeën wel. Dat is precies wat we nu ook beogen met de COP. Landen moeten 100 miljard euro beschikbaar stellen tegen klimaatverandering, wordt er geroepen. Prima. Maar iemand moet het gaan uitvoeren. Het moet geen papieren tijger blijven. Wij laten zien hoe dat echt kan werken via lokale banken.”
FMO financiert projecten en banken die te risicovol worden geacht door de gewone banken. Zoals veel klimaatleningen. Maar klimaatverandering is ook zeer risicovol voor banken zelf. Zou het niet veel sneller gaan als commerciële banken zonder ontwikkelingsbanken werken en zelf meer risico nemen?
Jongeneel: „Ja.”
Over vijf tot tien jaar kan klimaatverandering ervoor zorgen dat er nul business meer is in de Keniase theesector
Zien jullie dat gebeuren dan?
„Kijk, ik kan alleen spreken over banken in ontwikkelingslanden die wij financieren. We zien daar dat we nog moeten helpen in het beter begrijpen van klimaatgerelateerde risico’s. Dat klimaatverandering niet alleen een mondiaal probleem is, maar dat het banken ook lokaal kan raken. Die ogen gaan langzaam meer en meer open.”
Fongers: „Neem Kenia, waar de theestruiken niet tegen drogere en warmere klimaten kunnen. Over vijf tot tien jaar kan dat ervoor zorgen dat er nul business meer is. Dat raakt ook de banken daar. En die lokale banken kunnen juist helpen. Kunnen plantages overstappen naar andere theesoorten, moeten ze verhuizen, moeten ze overstappen op andere gewassen?”
Is dit dan wellicht ook een pleidooi voor iets minder concentreren op hoge rendementen door banken en hun beleggers?
Jongeneel: „Ja, zeker. Het is denk ik heel belangrijk dat we met zijn allen een gezonde balans creëren, die niet alleen over financiële winst gaat. Maar ook over: hoe waardeer je andere niet-financiële winsten? Onze huidige modellen zijn er niet goed genoeg in om de impact van klimaatverandering en vermindering van bio-diversiteit op de lange termijn te voorzien. Wat als er geen ‘net zero’ is in 2050, wat heeft dat voor effect op de financiële wereld?
„Kijk naar een pensioenfonds. Dat heeft de verplichting zorg te dragen voor een goed pensioen. Maar wat is dat: het hoogste financiële pensioen in een wereld vol smog? Of een iets minder hoog pensioen in een wel leefbare wereld? Het moet gaan over integraal rendement, niet alleen over financieel rendement.
„Dat vinden we moeilijk met zijn allen. Hoe meet je dat? Financiële graadmeters bestaan al heel lang. Maar in de duurzame hoek is er geen heilige graal. CO2-uitstoot is redelijk makkelijk, dat wordt ook toegepast. Maar biodiversiteit? Hoe ga je dat meenemen in modellen? We hebben nauwelijks nog een clue.”