Als vader van vier weerbare dochters zat ik soms met m’n handen in het haar. Ergens buiten mijn blikveld ontstond een verbale veldslag. En als ik me niet tijdig verstopte, mocht ik het oplossen. Meestal bleek het onmogelijk om de conflictknoop achteraf te ontwarren.
Herkenbaar voor veel teamleiders. Jaarlijks heeft -– volgens TNO en CBS – iets meer dan een kwart van de mensen één of meer keren ruzie op het werk. Meestal met een collega. Wanneer teamleden er samen niet uitkomen, mag je aan de slag als vredestichter. Hoe doe je dat een beetje goed?
Een derde persoon helpt
Een tijdje geleden sprak ik met Carsten de Dreu, hoogleraar psychologie en conflictexpert. Als er ruzie is tussen twee mensen, dan is het in veel gevallen slim om er een derde, neutrale persoon bij te halen, zegt hij. Bij een eenvoudig meningsverschil – kiezen we oplossing A of B – kan een teamleider de knoop doorhakken. Complexe bonje kost meer werk.
Waar moet je dan aan denken? Allereerst is het belangrijk om de belangen van de betrokkenen helder te krijgen. Waarom willen de collega’s wat ze willen? Welke aannames, ideeën en waarden zitten er achter hun standpunten? Door hier in alle rust – zonder tijdsdruk en opwinding – over te spreken, ontstaat meer onderling begrip en kunnen er dikwijls oplossingen worden gevonden die beide partijen aanspreken.
Moeilijke mensen?
Wat kun je nog meer doen om conflicten in teams op te lossen? Hierover schreef socioloog Amy Gallo diverse artikelen en boeken. Een paar nuttige tips uit haar werk.
– Mensen die anders zijn of doen, bestempelen we al gauw als ‘moeilijk’. Ondervraag jezelf kritisch: had ik net zo naar de standpunten van deze persoon geluisterd, wanneer zij of hij meer op mij had geleken in uiterlijk en gedrag?
– Het is naïef om te denken dat er maar één manier is – jouw manier – om naar een probleem of conflict te kijken. Neem de tijd om de verschillende standpunten te beluisteren en verkennen. Stel de vraag: welke invalshoeken zijn er nog meer?
Gallo geeft ook tips voor de voorbereiding van een gesprek. Het is slim om een lijst te maken met vragen die je wilt stellen. Formuleer ook een helder doel voor het gesprek, liefst verbonden met een teamdoel dat beide partijen onderschrijven. En – open deur – zorg dat je elkaar live spreekt, op een rustige plek, en dat je niet hoeft te haasten.
Nog beter
Nog beter dan oplossen van conflicten is voorkomen ervan, zeggen Gallo en veel van haar conflictcollega’s. Dat moet je als teamleider niet in je eentje doen. Besteed samen met je team eens een uurtje aan het maken van een simpele checklist met drie punten.
1) Waar gaat het ons ook alweer om als team; wat zijn onze doelen? 2) Welke onderwerpen en gedragingen leiden makkelijk tot onenigheid? 3) Als er een conflict dreigt, hoe voeren we dan met elkaar een goed gesprek?
Sommige ideeën hoor je altijd te laat. Samen met de kinderen zo’n checklist maken. Dat had op z’n minst één rustige middag opgeleverd.
Ben Tiggelaar schrijft wekelijks over persoonlijk leiderschap, werk en management.
Hij was veruit de beroemdste schrijver van zijn tijd, de nationale televisie-icoon van de jaren zestig. Hij droeg zijn pakken met de juiste slonzigheid, en liet zich bij voorkeur peinzend met pijp in de hand en vallende haarlok fotograferen (dikwijls in ruitjesjas bij de haard alsof hij een Olivier B. Bommel was). Hij haatte de pompeuze villa van zijn vader en betrok later een gelijksoortig imposant parkkasteel. Getrouwd had hij vaste en vele los-vaste vriendinnen. De burgerlijkheid straalde van hem af terwijl hij de burgerlijke precisie en ordedwang verafschuwde. En middenin de twintigste eeuw, waar schrijvende tijdgenoten de mens tot op het bot fileerden, adoreerde hij negentiende-eeuwse romantische auteurs als Andersen en Dickens. Jeroen Brouwers oordeelde dat zijn persoonlijkheid alleen uit zijn (kinder)angsten was te begrijpen, en Harry Mulisch schreef dat hij ‘de echte inquisitie die hem een leven lang op de hielen zat’ altijd verborgen had weten te houden.
Oud en eeuwig jong
Olijk en zwaarmoedig, pesterig en beminnelijk, dol op vrouwelijk schoon en naar verluidt klunzig in bed, vroeg oud en eeuwig jong, studentikoos en serieus, gezelschapsdier en eenzaat, rooms en anti-rooms. Bomans was een raadsel voor zichzelf en zijn directe omgeving. Alsof hij een bonte verzameling tegenstrijdigheden was, in zichzelf verdeeld tot op het bot, zo moet het voor hem gevoeld hebben, terwijl de buitenwereld in hem vooral ‘de humorist’ wilde zien (de zaal begon bij openbare optredens al te lachen voordat hij een woord had gezegd). Maar er was één ding dat hij boven alles was en dat misschien wel meer over hem openbaarde dan dat hij zelf kon of wilde weten. Hij was katholiek, zwaar katholiek opgevoed zelfs.
Over zo’n getroebleerde man – die zich niet wilde laten kennen en zich een leven lang in het openbaar groot hield – een biografie schrijven is een opgave en een waagstuk, want hoe en waar valt zo’n bestaan samen? Schrijver Gé Vaartjes, die eerder de levens beschreef van min of meer vergeten schrijvers als Herman de Man en Top Naeff, heeft het volbracht. Hij heeft er jaren over gedaan en alles opgespoord en bedacht over Bomans. En het moet maar meteen gezegd. Hij is er overtuigend in geslaagd de gespleten figuur van de schrijver te verklaren. De oplossing zoekt hij in het drama van zijn even beangstigende als paradijselijk ervaren jeugd.
Vaartjes begint bij de jonge Godfried. De taakverdeling in huize Bomans is precies zoals het in – meestal door paters geschreven – handboeken voor het ‘roomsche huisgezin’ uit die tijd is omschreven. De moeder is plechtig, bijna bigot vroom en kuis – als ze haar kinderen waste, sloeg ze bij het afdrogen zedig haar ogen omhoog. De vader is als succesvolle katholieke politicus een man van de wereld, thuis is hij een ongenaakbare godheid, bewonderd en gevreesd door zijn kinderen (vooral door Godfried die een schrijversleven lang worstelt met de figuur van zijn vader, die hij pas tegen het eind van zich weet af te schrijven). De familie leeft als het ware, net als alle roomsen, in wat de katholieke literator Kees Fens ooit omschreef als het tussengebied tussen hemel en aarde. Het ging niet zozeer om het hier en nu, maar om wat er erna komt. Alles staat in dienst van die verwachting: de devotie, de braafheid, de eindeloze reeks katholieke verboden, de ingeboezemde angst voor de duivel en heel het roomse rituele theater dat in de kerk alvast preludeert op de hemel – zelfs het eigen huis moest er een zeer bescheiden kopie van zijn. Vaartjes staat er uitgebreid stil, komt er telkens op terug, en citeert vele malen uit Bomans tegenstrijdige herinneringen. Bomans kan, zo blijkt, geen afscheid nemen van het verlangen. ‘Alles was belofte om je heen’, zegt hij talloze keren, maar het hoofdakkoord was angst: ‘Angst voor mijn vader, voor de kerk, voor God en vooral voor de hel.’
Lees ook
Lees ook over Top Naeff: Stoer, bang, rebels en conventioneel
Telkens terug in de cel
Deze tijdeigen rigoureuze katholieke tweedeling tussen aanvaarding en niet-aanvaarding van het bestaan omwille van de belofte van het hiernamaals „werd het wrakke fundament voor de rest van zijn leven,” schrijft de biograaf. Bomans werd een gevangene die zich telkens bevrijdde en telkens weer terugkeerde naar zijn cel, waarvan men hem had wijsgemaakt dat het een soort Efteling was. Heel zijn schrijversloopbaan staat in het teken van die vluchtpoging en van het creëren van een tegenwereld. Zo neemt hij in zijn roman Pieter Bas zijn roomse vaderfiguur ogenschijnlijk argeloos op de korrel; schept hij in Erik of het Klein Insectenboek een droomland, alleen toegankelijk voor miniatuur-mensen; is zijn strip Pa Pinkelman een keurige aanklacht tegen het burgerbestaan; en zijn de vele korte schrijfsels als Buitelingen, Nieuwe buitelingen en Kopstukken te lezen als pogingen om het zware door het kolderieke uit de wereld te schrijven. Opvallend en kenmerkend voor Bomans is dat hij meestal binnen de grenzen van het welvoeglijke bleef, hoewel er uitzonderingen op die regel bestaan zoals zijn stuk ‘Het ruikt hier naar gas’, over de veronderstelde Duitse mentaliteit in de boeken van Karl May. Vaartjes besteedt terecht veel aandacht aan dit soort ultieme uitbraakpogingen en verrast ons af en toe met een onverwachte Bomans die als jonge auteur een brief schrijft aan ‘Mein guter Adolf?’ Hitler.
Ook zijn televisie-carrière blijkt een bevestiging van zijn vermogen een alternatieve tegenwerkelijkheid te scheppen. In razend populaire spelletjes als ‘Hou je aan je woord’ cultiveerde hij de verstrooide en ongrijpbare auteur die zich door niets en niemand laat vangen. Maar uiteindelijk herontdekt hij zijn geloof als hij met een cameraploeg zijn ingetreden broer en zus bezoekt. Ditmaal niet als mechanisch dogmatische gelovige, maar als twijfelde melancholieke geloofszoeker die bij zijn kloosterfamilieleden hoopt terug te vinden wat hij voorgoed kwijt is – ook in zijn laatste boeken als In de Kou en Beminde gelovigen zal hij hiervan getuigen.
Ad-hoc vriendinnen
En dan is er nog zijn persoonlijke leven. Ook hier hebben de vlucht en het verlangen naar meer – maar evenzo naar geborgenheid – de regie. Hij zoekt in allerhande mannenclubjes de warmte die hij noch thuis noch in de kerk vindt. En dat doet hij ook bij verkeringen, waarbij hij zijn vader om raad vraagt en die ook serieus krijgt (de relatie was dus niet zo eendimensionaal slecht als Bomans ons wil doen geloven, schrijft de biograaf). Eenmaal gehuwd blijft hij heen en weer trekken tussen drie permanente en talloze ad-hoc vriendinnen, die hij als feeërieke sprookjesprinsessen vereert. En het is niet zozeer de opwinding die hem naar hen drijft, veeleer gaat het om troost. Hij komt er handenwrijvend binnen, gaat op de bank liggen en wil bij de ene tussen ‘jouw borsten wegkruipen’ en bij de andere zich ‘tegen je aan verstoppen.’
Bomans was een doler, het archetypische en misschien wel meest tragische voorbeeld van hoe ongeschikt de schijnbaar onschuldige roomse tussentijdcultuur iemand voor het bestaan kan maken. Vaartjes heeft het allemaal voorbeeldig beschreven. Op het eind op Rottumerplaat, een paar weken voor zijn overlijden, schrijft Bomans: ‘Ik ben wie ik ben, ik heb geen wrevel meer en genees van mijn wonden.’ De verdeeldheid was verdwenen, hij had vrede met zichzelf.
‘Je bent een rat op twee poten”. „Luister je naar me, jij nietsnut?” Het zijn teksten die overal in Mexico bekend zijn, niet alleen omdat de liederen van de maandag op 77-jarige leeftijd overleden Paquita la del Barrio grote hits werden, maar ook omdat ze zo haarfijn blootlegden waar het zo vaak botst tussen mannen en vrouwen in Mexico.
De zangeres werd in 1947 als Francisca Viveros Barradas geboren in Veracruz, een van de staten met de hoogste cijfers van geweld tegen vrouwen in het toch al gewelddadige land. Ze trouwde als straatarme tiener met een bijna dertig jaar oudere man, en kwam er zeven jaar en twee kinderen later achter dat deze echtgenoot reeds een gezin had.
Dat bedrog werd een ervaring die de rest van haar leven tekende. Niet alleen vertrok ze richting Mexico-Stad om te ontsnappen uit de gewelddadige relatie, ze zou de rest van haar leven ontrouw en misbruik blijven bezingen in haar ballades.
Daarvoor koos ze een muziekgenre dat traditioneel gedomineerd wordt door mannen: rancheras. Vanaf de jaren tachtig groeide ze uit tot een van de gezichten van deze populaire Mexicaanse smartlappen, met dertig albums in zo’n vier decennia, en tal van internationale prijzen. Zo won ze driemaal een Grammy en kreeg ze in 2021 een Billboard-award voor haar oeuvre.
Zelf zag ze zich niet als feministe. Ze beschouwde zich als „vrouwenvoorvechtster”.
Voor Mexicaanse vrouwen, die opgroeiden in de conservatieve machomaatschappij, inclusief het geweld dat daarmee gepaard gaat, was de muziek van Paquita de la Barrio een openbaring. Voor het eerst werd hun dagelijkse realiteit bezongen, door een vrouw die in stem en uitstraling haar mannelijke collega’s volledig wist te overdonderen. Zelf gaf ze in een interview aan zich niet te zien als feministe: ze beschouwde zich als „vrouwenvoorvechtster”.
Die strijd kwam terug in haar liederen. Haar grootste hit werd begin deze eeuw ‘Una rata de dos patas’. In de eerste zinnen van haar bejubelde ballade – eigenlijk geschreven om een corrupte president af te kraken – is haar tweede ex-man niet alleen een rat. Hij wordt ook ‘onderkruipsel’, ‘schuim der aarde’, ‘demoon’ en ‘ongedierte’ genoemd. „Hoeveel schade je me wel niet hebt berokkend”, zong Paquita. Haar onverbloemde teksten verrijkten zo het vocabulaire van vrouwen in heel de Spaanstalige wereld met de nodige scheldwoorden.
Paquita la del Barrio in 2013 tijdens de Grammy-uitreikingen. Ze won de Amerikaanse muziekprijs in haar loopbaan drie keer. Foto Chris Pizzello/Invision/AP
Meer mannen in het publiek
Mexicaanse mannen bleven in de eerste jaren van haar loopbaan weg bij haar concerten. Ze wisten wel beter. Toch gaf Paquita zelf in interviews toe dat het haar goed deed dat ze in de latere periodes van haar carrière steeds meer mannen in het publiek zag. Was het een cultuurverandering? Was de Mexicaanse man zich eindelijk bewust van zijn dominante positie in de maatschappij?
De cijfers rond de positie van vrouwen in Mexico en het aanhoudende geweld tegen hen stemmen nog weinig hoopvol. Maar wat ‘La Reina del Pueblo’ (Volkskoningin) wel lukte was de Mexicaanse vrouw de woorden geven waarmee ze hun pijn over de ontrouw en het geweld van hun partners konden uitdrukken.
Het was in 1988 dat dr. B. de Kef onderzoek deed naar de mogelijkheid om twee gedetineerden op één cel te zetten, nadat de toenmalige minister van Justitie F. Korthals Altes voorstelde dat dat een manier zou kunnen zijn om het cellentekort op te lossen. Om te zien hoe dat zou uitpakken, koos hij voor twee mensen die in het dagelijks leven al een duo vormden en dus enigszins vertrouwd waren met het idee één ruimte te delen. Maar liefst drie dagen observeerde hij hoe Kees van Kooten en Wim de Bie in één kamer zaten, en welke spelelementen voor ontspanning konden zorgen. Zonder het resultaat van het satirische onderzoek bloot te geven: Korthals Altes – die het plan al eens eerder had geopperd – trok dat jaar zijn plan in.
In 2004 kwam het idee er alsnog door. De weerstand binnen de samenleving was verdwenen; het idee dat ook gedetineerden recht hadden op een zekere privacy, werd niet meer relevant gevonden. De kritiek vanuit het gevangeniswezen zelf bleef al die jaren onveranderd: gevangenisbeleid is meer dan alleen opsluiten en moet niet doorslaan in repressie.
Nu is er, volgens staatssecretaris Ingrid Coenradie (Justitie, PVV), sprake van ‘code zwart’, na een jarenlange periode waarin er minder behoefte was aan cellen. De criminaliteit daalde, en gevangenispersoneel ging op zoek naar ander werk. Inmiddels is er een personeelstekort, niet omdat de criminaliteit is gestegen, maar omdat er gehoor is gegeven aan de politieke roep zwaarder te straffen, en ook omdat er steeds vaker levenslang wordt geëist.
Coenradie kampt nu met het probleem dat alle penitentiaire inrichtingen en cellencomplexen op politiebureaus vol zitten. Ze zag een oplossing in het twee weken eerder naar huis sturen van gedetineerden, waarbij veroordeelden die na hun gevangenisstraf nog een tbs-behandeling krijgen niet in aanmerking zouden komen. Haar voorstel leidde volgens Coenradie tot een woedende partijleider. Wilders’ oplossing: meer veroordeelden in één cel. Dat betekent een grotere werkdruk bij het gevangenispersoneel, en meer onveiligheid: wetenschappers wijzen erop dat meerdere personen in een cel juist meer geweld in de hand werkt.
Een staatssecretaris die naar oplossingen zoekt, stuit in dit kabinet op verzet van PVV-leider Geert Wilders, die vanuit electoraal oogpunt gebaat is bij chaos, meer dan bij oplossingen. Hij wordt bovendien beloond voor zijn woede, want er wordt nu gekeken naar het onderbrengen van gevangenen in het Justitieel Complex Schiphol. Een gemiste kans, omdat er niet is gekeken welke oplossingen er nog meer zijn.
Het voorkomen van recidive is bijvoorbeeld een mogelijkheid voor wie bedenkt dat zes op de tien gevangenen volgens de laatste cijfers van CBS al eerder in de gevangenis zaten. Een taakstraf in plaats van gevangenisstraf is een andere optie. Volgens het ministerie van Justitie is het percentage ex-gedetineerden die binnen twee jaar na vrijlating de fout ingingen bijna 15 procent hoger bij de gedetineerde in een cel dan bij een taakstraf of reclasseringstoezicht.
Het antwoord komt dan ook niet van het kabinet maar van het Openbaar Ministerie zelf: uit de nieuwe interne ‘instructie intensivering strafbeschikking’ blijkt dat officieren van justitie zelf geldboetes of taakstraffen opleggen in strafzaken waar een maximale gevangenisstraf van zes jaar op staat. Het lijkt de beste optie, voor de samenleving die immers meer gebaat is bij herintegratie dan bij wraakzucht als perpetuum mobile.