Column | Een goede horrorfilm is ook een existentieel drama

Horrorfilms hebben de schijn van oppervlakkigheid, maar pas op, ze kunnen diep kerven en raken. Wie The Substance gaat zien (doen, ook als je niet durft) moet tegen een stootje kunnen, maar de werkelijke gruwel van die film zit ’m niet in de opensplijtende rug van de actrice waar een rimpelloze dubbelgangster uit wordt ‘geboren’. De horror van The Substance steekt in de analyse van de verslaving aan cosmetische ingrepen en hoe de beauty-industrie is gebaseerd op de irreële weerzin tegen het verouderende vrouwenlichaam (ook in de film: mannenkoppen en -lijven mogen ongegeneerd uitzakken wat ze willen).

Het Imagine Fantastisic Film Festival in Amsterdam is gaande. Tien dagen gewijd aan horror en fantasy en het valt op dat de beste films, bij alle angst en engigheid, een stevig filosofisch fundament hebben. De beste tot nu toe is wat mij betreft het beeldschone Animale. Die film (in november landt hij in de reguliere bioscoop) gaat over een vrouwelijke ‘cowboy’ op een stierenfokkerij in de Zuid-Franse Camargue. Ze draait ook mee als torero in de locale, niet-bloedige, variant van het stierenvechten. Ze doet niet onder voor de mannen en het is nergens voor nodig, maar haar sekse wordt haar fataal.

Tja, dit is een horrorfilm. En dat betekent, volle maan, code voor: aan mij de triestigheid, aan mij de wrake. Gefnuikt als one of the boys wordt ze one of the bulls. Gebruikelijk griezeleffect, maar met het accent op het existentiële drama van een vrouw die in het gareel gekluisterd wordt. Ze mag niet zijn wie ze wil zijn. Ze mag niet zijn wie ze is. Maar ze is wel zo.

Troosteloos

Die avond lees ik in Het Parool een troosteloze column van schrijfster Lale Gül. Ze rouwt om de vuile manier waarop ze er, van moslims tot literaire critici, van langs krijgt omdat ze in haar geschriften haar weerzin ventileert tegen een geloof „waarmee je bent volgestopt op een nare manier”. Ze wil kunnen zeggen en schrijven wat ze wil, zonder „genuanceerder te zijn dan ik daadwerkelijk ben”. En dat moet ze ook, want hoe anders? Of, zoals Annie M. G. Schmidt het omschreef in haar gedicht ‘Het Fluitketeltje’: „Ik moet fluiten zo lang als ik kook/ en ik kan het niet helpen ook”.

Dat klinkt leuk maar het is welbeschouwd geen grapje. Hoe desolaat het effect is van moeten zwijgen terwijl dat niet gaat, is te zien in het denderende zelfportret van Lise Sore, in de expositie Size Matters in Museum MORE. Zachtjes wappert het over drie kaasdoeken, meters breed en meters hoog. Sore tekende zichzelf in elkaar gedoken. In de weer om niet op te vallen, maar dat zal niet lukken. Had dat niet kleiner gekund? Nee. Vager, onrealistischer getekend, dan? Nee. Sore wil noch kan zich veranderen, en beeldde af wie hen is: groots, droef en fluïde. Naakt en te kijk. En veel te alleen.

Lise Sore, Carrying Selfportrait, 2024. 3x160x420 cm
Foto Museum MORE