Jaren geleden zag ik een god. Het gebeurde tijdens een expositie, in het midden van de zaal stond een jonge man die tegelijkertijd mensen informeerde over de tentoonstelling, voorbijgangers wat te drinken aanbood, een huilend kind troostte en daarnaast ook nog eens het humeur van een wat sikkeneurig vriendje probeerde te temperen. Het knappe was dat hij het allemaal nog flikte ook, al ging hij er gaandeweg wel steeds doffer uitzien.
„Kijk nou”, zei ik tegen de oom die me op sleeptouw had genomen. „Die jongen daar is net zo’n hindoegod, met honderd armen waarmee hij iedereen van dienst probeert te zijn.”
„Behalve zichzelf”, grinnikte mijn oom.
Een paar weken later was ik op iets vergelijkbaar artistieks en kwam er opeens een man op me af.
„Ik ben de hindoegod”, zei hij. Het duurde even voor het tot me doordrong wie hij was. Hij vertelde dat mijn oom later die avond, toen ik al naar huis was, hem had aangesproken op zijn honderd armen.
„Ik was eerst boos toen ik hoorde wat je over me gezegd had. Maar al gauw kwam het inzicht dat ik me niet zozeer beledigd alswel betrapt voelde”, zei hij, en vervolgde met dat hij sindsdien had besloten om ook eens een beetje voor zichzelf te gaan leven. Telkens als hij zo druk met anderen dreigde te worden dat het ten koste van zichzelf ging, stelde hij zich die honderd armen voor, en dat dat er best wel minder mochten zijn.
Na onze ontmoeting slaagde hij erin om steeds meer armen kwijt te raken
Na onze ontmoeting slaagde hij erin om steeds meer armen kwijt te raken. Een manager die wilde dat hij in de weekenden onbetaald doorwerkte? Nee – en voilà, twee armen eraf! Een emotioneel incontinente bovenbuurvrouw die altijd voor zijn deur stond omdat ze te vrekkig was om een echte therapeut te zoeken? Nee – zes armen weg! Voor zijn intiemste vrienden en familie stond hij nog steeds klaar, maar hij hoefde niet meer de hele wereld te redden.
„Ik denk dat ik eindelijk een normaal aantal ledematen heb”, glimlachte hij toen we gisteren een wandelingetje maakten. „Al is er af en toe nog wel wat fantoompijn hoor. Laatst was er een stagiair die het even zwaar had met Excel. Ik legde hem de boel uit maar moest vervolgens echt op mijn handen gaan zitten om niet die hele opdracht van hem over te nemen.”
„En?”
„Uiteindelijk heeft hij het mooi zelf opgelost. Ik moest mezelf er gewoon weer even aan herinneren.”
„Waaraan?”
„Hoe slecht het voor een mens is om een god te zijn.”
Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.
Het gebeurt niet vaak dat twee popsterren van het formaat Kendrick Lamar en SZA samen op wereldtournee gaan. Een in het oog springend voorbeeld was de Watch The Throne-tour van Jay Z en Kanye West in 2011; twee van de succesvolste hiphopartiesten in absolute topvorm in een concert dat op het gebied van schaal, stijl en scenografie muzikaal en visueel overdonderde.
Zó magisch als toen werd het zondag niet in de Arena, op de Nederlandse halte van Kendrick Lamar en SZA’s Grand National Tour; de lucratiefste wereldtour met twee headliners uit de popgeschiedenis. Maar het blijft wel een goed concept. De gedreven rapper-van-zijn-generatie Kendrick Lamar en de streamingrecordbrekende singer-songwriter SZA, die beiden op hetzelfde platenlabel naam maakten, lieten in 9 aktes en 2,5 uur zowel solo als gezamenlijk 55 nummers horen in een show vol vaart en dynamiek.
Lees ook
Superster SZA zoekt in haar muziek de totale artistieke vrijheid
Knallend uit de startblokken
Het concert vloog knallend uit de startblokken met een openingsblok vol rauwe westkustkrakers van een intens rappende Lamar. Omringd door zwart-witbeelden en geruggenteund door geweldig op de beats meegolvende dansers vuurde hij de teksten van nummers van zijn recente album GNX watervlug en superieur beheerst af. In ‘wacced out murals’ werd hij gesteund door een diep dreunende kickdrum, in ‘squabble up’ door schmierend pompen, in ‘tv off’ door galmende staccato-funk.
Bij het eerste blok van de kleurrijke en veelzijdige zangeres SZA, eerst nog samen afgetrapt met het duet ‘30 for 30’, maakte het grootstedelijke decor plaats voor uitbundig natuurschoon. SZA’s dansers waren uitgedost als bevreemdende insecten die in afgemeten en lome, gesynchroniseerde bewegingen hun sensuele paringsdansen uitvoerden – met de gloedvol uithalende topzangeres als hun kloppend middelpunt.
Zowel muzikaal als visueel was er voortdurend die afwisseling tussen de groovende, vaak tot de essentie gestripte westkustrap van Lamar en de weelderige, intiem-openhartige sets van SZA.
Zo eindigde het tweede blok van Lamar met ‘man at the garden’, waarop hij kalm en in een verhalende cadans rapte, gehurkt op de motorkap van de Buick Grand National X waarnaar hij zijn recente album en deze tour vernoemde. Om daarna meteen over te gaan naar het geluid van kwetterende vogeltjes en een stevig rockend, vlammend gezongen ‘Scorsese Baby Daddy’ van SZA, omringd door beelden van lustrijk natuurgroen. Het vormde de aftrap van een hoog energiek blok door de krachtig soulvol zingende en over de podiumvloer kronkelende SZA, inclusief gierende gitaristen en omhoogschietende showvlammen.
Nadeel van een double bill met sterren van dit formaat is dat een voetbalstadion haast onontkoombaar wordt. Het leidde ook in de Arena tot gebrekkige zichtlijnen voor het publiek, dat zich vaak in kronkels moest wurmen om een glimp van de performers op te vangen. En tot een galmend, te schel en vlak geluid, dat voor muziek vol diepe lage tonen en opzwepende elektronische nuances niet ideaal is.
SZA maakte de meeste indruk. Op het podium zoog ze voortdurend alle aandacht naar zich toe, of ze nou als vlinder door de lucht zweefde, een gigantisch mechanisch insect bereed, baldadig over het podium zwierde of in de erotische omstrengeling van een van haar achtergronddansers verdween. Lamar had er meer moeite mee de energie constant op niveau te houden, en slaagde daar ook minder goed in dan tijdens zijn vorige grote albumtour.
Maar de co-headlinershow bood wel de speciale mogelijkheid de twee normaal solo toerende zwaargewichten ook hun duetten live te zien uitvoeren. Zo klonk er een beziel(en)de versie van ‘All The Stars’ – in een stadion vol stemmige telefoonlichtjes.
Nadat Lamar met zijn aan rivaal Drake gerichte strijdlied ‘Not Like Us’ het publiek tegen het stadiondak aan had laten springen, klonken de duetten ‘luther’ en ‘gloria’ als uitsmijters, waarin de zangeres en de rappende meesterverteller hun contrasterende werelden met broeierige, aanstekelijke chemie samenbrachten.
Na een felle sprint van zo’n 50 meter door het mulle strandzand springt Erwin Wiltenburg (21) in zijn roeiboot, die in de branding wordt vastgehouden door twee helpers. Terwijl de golven tegen zijn boot klotsen, slalomt hij 250 meter de zee op. Daarna roeit hij in een zo recht mogelijke lijn terug, om op het strand nóg een sprintje te trekken naar de finish.
Badgasten die net met hun strandbal en handdoekje aan komen, kijken verbaasd naar wat zich op zee afspeelt. Surfers zijn ze hier wel gewend. Maar roeiers?
Coastal rowing, ofwel kustroeien, is een sport in opkomst. In 2028 staat het onderdeel Beach Sprint voor het eerst op het programma bij de Olympische Spelen van Los Angeles. Om in LA kans te maken op goud doet de Nederlandse roeibond nu al kennis en ervaring op. Maar hoe doe je dat in een sport die tot voor kort door een enkeling werd beoefend?
Trainen op het IJmeer
Op de woensdagochtend voor het NK zitten bondscoaches Bjorn van den Ende (39) en Ronald Florijn (64) op een snelle rib op het IJmeer. Naast hen liggen skiffeurs Janneke van der Meulen (38) en Martine Veldhuis (28) in hun roeiboot. „Light, bouwen, ja!”, roept Van den Ende hen toe. Twee minuten lang beuken de roeisters voluit tegen de golven in.
De haven van Muiden, en dus niet een kustplaats, vormt de uitvalsbasis voor de bondstrainingen van de kustroeiers. Dat is logischer dan je zou denken, legt Van den Ende uit: Muiden is makkelijk te bereizen vanaf de Amsterdamse Bosbaan, waar het olympisch trainingscentrum staat, en op het IJmeer is genoeg golfslag om te kunnen trainen. Alleen een strand voor het sprinten ontbreekt nog.
De vijf mannen en drie vrouwen die de bondscoaches onder hun hoede hebben, zijn nu nog meer een trainingsgroep dan een echte selectie. Alleen Van der Meulen is specialist in het kustroeien. Zij maakte al in 2018 haar debuut op het WK in Canada en werd in 2023 wereldkampioen op de beach sprint.
Na een sprint over het strand springen de ‘kustroeiers’ (hier Owen Knowles) in de roeiboot, die wordt vastgehouden door helpers. Foto Olivier Middendorp
Voor de rest zijn het roeiers die interesse hebben in de nieuwe discipline, maar nog niet weten of ze zich er ook in willen specialiseren. „Aan ons om de discipline te verkopen”, zegt Florijn. Neem Veldhuis, die op de Spelen van 2024 in Parijs nét een bronzen medaille miste in de dubbeltwee. „Ik loop nu coschappen en kan daardoor niet het programma van de bond volgen”, zegt ze. „Dit is een leuke uitdaging”.
Op het IJmeer werken Van der Meulen en Veldhuis hun laatste training af voor het NK. Met sprintintervallen simuleren ze het knock-outmodel van de wedstrijd. In een tijdsbestek van een uur moeten ze zondag twee rondes overleven, en dan nog genoeg energie overhouden om hun tegenstander in de finale te verslaan. „Snel herstellen is door de wedstrijdopzet belangrijk”, legt Van den Ende uit. „Ook dat moet je trainen”.
Olympische nummers
In het zonnige Scheveningen vindt dit weekend voor de tweede keer het NK plaats, met op zondag de drie nieuwe olympische nummers: de skiff (eenpersoonsroeiboot) bij de mannen en vrouwen, en de gemengde dubbeltwee. Op het strand is de sfeer relaxed. Wie niet roeit, kijkt onderuitgezakt in een strandstoel toe naar hoe andere deelnemers het doen.
Bij de mannen pakt Wiltenburg de nationale titel. Het zijn zware omstandigheden, zegt hij. „De golven zijn hoog, ze hebben veel impact op de boot. Je moet de hele tijd je koers aanpassen.”
Dan is het de beurt aan de vrouwen, met titelverdedigster Van der Meulen en Veldhuis. Beiden overleven de kwartfinale, waardoor ze elkaar in de halve finale tegenkomen.
Daarin gaat het helemaal mis voor Van der Meulen: ze raakt op de terugweg gedesoriënteerd en roeit de verkeerde kant op. Als ze ontdekt dat ze mis zit, is het al te laat. Bij haar corrigerende manoeuvre botst ze ook nog eens op Veldhuis, die rustig blijft en naar de finale gaat.
Zoektocht naar talent
Maar liefst vier gouden, drie zilveren en een bronzen medaille sleepte de Nederlandse roeiploeg vorig jaar binnen bij de Spelen van Parijs. Roeitalent is er genoeg, maar hoe zouden zij het doen bij het kustroeien? Zouden de disciplines in LA te combineren zijn?
Om dat uit te vinden selecteerden de bondscoaches meerdere olympiërs om een maand na de Spelen mee te doen aan de WK Coastal Rowing. Zo stonden onder meer Karolien en Finn Florijn, kinderen van bondscoach Ronald en gouden medaillewinnaars in Parijs, bij het WK aan de start. Bij het niet-olympische onderdeel Endurance ging het de Nederlandse roeiploeg nog goed af, maar bij de Beach Sprint leerden de coaches een belangrijke les: „Die combinatie kan niet”.
De roeiers slalommen langs een parcours op zee en gaan dan in een zo recht mogelijke lijn terug naar het strand. Foto Olivier Middendorp
De bond moet dus specialisten opleiden. Daarvoor kijken de coaches naar roeiers als Veldhuis, die tot nu toe pas „tien tot vijftien keer” op golvend water roeide en nog geen besluit nam over haar toekomst. Ook hopen ze roeiers te kunnen verleiden die vermoedelijk net te kort komen voor een olympische medaille bij het traditionele roeien. „Hen moeten we overtuigen dat ze bij het kustroeien wel die kans hebben”, zegt Florijn. In 2026, twee jaar voor de Spelen, willen de coaches een vast team hebben.
Voor nieuwkomer Veldhuis is de discipline nog een ontdekkingstocht. „Je moet flexibel zijn, rustig blijven als je vast komt te liggen in een golf.” Dat is niet altijd makkelijk, zegt ze. „In de kwartfinale maakte ik nog een extra slag bij het strand en sloeg ik om toen de golf brak. Ik was zo verzuurd, dan lukt het soms niet meer om helder na te denken.”
Bij specialiseren hoort ook kunnen sprinten door zwaar zand, maar dat wordt door de Nederlanders nog weinig geoefend, zegt Van der Meulen. „Je kan er absoluut een wedstrijd op verliezen. Dat is mij vorig jaar op het EK overkomen. Het is echt een belangrijk onderdeel.” Bovendien kan het gebeuren dat je met je boot compleet verkeerd uitkomt op het strand, waardoor de te rennen afstand nog langer wordt.
Gelijkheidsideaal
De Beach Sprint-onderdelen komen in 2028 op de Spelen in LA als vervanging van het lichte roeien – het aantal olympiërs mag namelijk niet stijgen. Door de korte sprintraces is het een attractieve sport om te zien. Ook moet de sport inclusiever zijn.
Dat zit zo: anders dan bij het traditionele roeien stelt de wedstrijdorganisatie de boten beschikbaar. „Geld maakt medailles”, zegt Van den Ende, wijzend op de tienduizenden euro’s die de beste olympische boten kosten. „Die ongelijkheid wil het kustroeien een klein beetje wegnemen. In deze discipline hoef je eigenlijk alleen met je roeipakje naar de start te komen.”
Op het strand trekken de roeiers nog een sprintje naar de finish. Foto Olivier Middendorp
De gevolgen merkt Van den Ende op internationale toernooien. „Je ziet echt andere landen dan bij het vlakwaterroeien.” Waar bij het traditionele roeien landen als Duitsland, Italië en het Verenigd Koninkrijk de dienst uitmaken, zijn er nu deelnemers uit landen als Vanuatu en de Bahama’s. „Die roeien sowieso al in de haven en hebben geen vlak water, daarvoor zouden ze naar het buitenland moeten. Strand hebben ze genoeg, dus het is een logische keuze”.
In Scheveningen is het tijd voor de finale, waarin Veldhuis een andere olympiër treft. Marieke Keijser, winnaar van brons in Tokio, blijkt net te sterk. „Maar ik ben hier heel blij mee”, lacht ze. Van der Meulen eindigt als derde en kan haar mislukte race inmiddels relativeren: „Ik ging als een speer en verlies echt van mezelf. Maar ik heb superhard geroeid en snelle tijden neergezet.”
Bondscoach Florijn heeft de hele middag in zee gecoacht en boten vastgehouden. Met een nat shirt loopt hij over het strand. Op termijn verwacht hij dat het kustroeien uitgroeit tot mondiale sport. „Twee derde van de wereld bestaat uit zee. Kustroeien is aantrekkelijk om naar te kijken en toegankelijker. Op de Spelen zal het uiteindelijk grotendeels in de plaats komen van het klassieke roeien. Dat gaat gewoon gebeuren.”
Het is niet mijn eigen herinnering, maar ik weet dankzij het collectieve geheugen dat Cassius Clay, de grote Afro-Amerikaanse bokser, opzien baarde door in augustus 1963 over zichzelf te verklaren: „I am the greatest.” Hij zou zes maanden later inderdaad wereldkampioen worden in de zwaargewichtklasse. Ongeveer terzelfdertijd transformeerde Cassius Clay in Muhammad Ali, een toegewijd volgeling van de Nation of Islam.
Die naamsverandering trok de aandacht, maar vooral toch dat openlijk grootspreken over zichzelf. Dat hoorde niet, dat getuigde van slechte smaak, en was Clay geen bokser geweest, afkomstig uit de zwaar gediscrimineerde Afro-Amerikaanse hoek, maar bijvoorbeeld een wit politicus, die het land wilde besturen – het zou hem zwaar zijn aangerekend. Toen.
Nu is er Donald Trump, voor de tweede keer president van nog steeds het machtigste land ter wereld, en Clays ‘Greatest’ klinkt je nu grappig en ook sardonisch in de oren, omdat Clay op het moment van spreken geen feitelijke macht had, anders dan zijn eigendunk en lenige vechtkracht. Clay, later Ali, was de underdog, die dwars tegen de raciale repressie in zichzelf tot koning uitriep: het was toen de wereld op zijn kop, en alleen daarom kon Clay/Ali op wereldwijde sympathie rekenen, of op z’n minst op een gnuivend soort bijval. Het hielp ook dat hij fantastisch kon boksen.
Maar Trump the greatest? Wat is daar de tournure, of, om het in een jarenzestig-idioom te zeggen: wat is daar camp aan? Niets. Trump is de machtigste man, zijn land is ook al the greatest, en nog niet eens zo lang geleden zou deze openlijke snoeverij hem bij voorbaat kansloos hebben gemaakt.
Trump eist dat iedereen in knuffelende babytaal over hem spreekt
Zoals columnist Heleen Mees schrijft in de Volkskrantover Trump en zijn ‘One Big Beautiful Bill Act’, net aangenomen: het „is een vorm van hielenlikkerij die in Pyongyang niet zou misstaan”. Want niet alleen Trump praat zelfverliefd over zijn eigen politiek, hij eist dat iedereen uitsluitend in knuffelende babytaal over hem spreekt. ‘Eigen roem stinkt’, heette dat vroeger. Die eigen roem is kennelijk zo besmettelijk als de pest, want overal volgen politici Trumps voorbeeld en daarom riekt het zo ontstellend in de wereld.
Ja, Mark Rutte heeft als secretaris-generaal de NAVO bij elkaar weten te houden, maar al doende en likkende heeft hij ook die stank verspreid.
Die openlijke borstklopperij kennen we enigszins uit de wat ruwere sportwereld, martial arts, uit de hiphopscene, jaren tachtig. Maar het was vooral ook kenmerkend voor totalitaire regimes, inderdaad van Pyongyang, Noord-Korea tot aan het Irak van Saddam Hoessein. Je kon niet kijken of luisteren naar zo’n opgewonden nieuwslezer, die de ene geweldige nationale overwinning aan een nog grotere paarde, zonder het uit te proesten. Ik vroeg met altijd af: zouden die inwoners dat werkelijk geloven? Ik weet nu het antwoord: geloof of ongeloof, dat is de kwestie niet. In de Verenigde Staten – en niet enkel daar – is de stijlfiguur van de voortdurende zelffelicitatie deel geworden van het dagelijkse spraakgebruik. Het is gewoon nu, zoiets heet gewenning.
Trump is de karikatuur van een communistische dictator, van een beginnend hiphoptalent, en hij zal en wil genoemd worden: Vredesvorst, Nobelprijswaardig.
Het pochen, de eigen roem, zijn sindsdien endemisch geworden, we missen helemaal geen Oostblok, want die triomfantelijke slechte smaak hebben we geïmporteerd en geperfectioneerd in wat vroeger wel ‘het Westen’ werd genoemd.
Over smaak valt niet te twisten? Het is simpelweg burgerplicht om daar voortdurend en vasthoudend over te twisten.