Column | Een dorpsgarage in de grote stad

De huizen zijn uit het eind van de negentiende eeuw. De straten heten naar uitvinders. Archimedes is de oudste. Morse, Daguerre, Buys Ballot gaven die eeuw vleugels. Hier en daar herinnert een groot raam aan een winkel die er ooit was. Nu zitten in dit stukje Den Haag tussen woonhuizen alleen nog wat Indische toko’s. En een handjevol stadsgarages.

„Die auto moet vandaag weer rijden, maar het zit tegen”, zegt Barry Hardeman. Wilde hij een fuseekogel vervangen in de voorwielophanging van de Volvo 244 op zijn brug, breken er twee van de vier boutjes af en die krijgt hij er nog even niet uit. „Irritant.” Maar het gaat lukken. In het ergste geval zet hij er een gebruikte veerpoot onder.

Hardemans overgrootvader, Aris Albertus, begon de garage in 1928. Toen de BOVAG in 1930 werd opgericht werd hij het tweede lid. Zijn zoon en diens zoon, allebei ook Aris Albertus, zetten het bedrijf voort. Barry Hardeman (45) is de vierde generatie en, denkt hij, de laatste. Eerst wilde hij niet, maar vanaf zijn zeventiende deed hij al klusjes onder toezicht van zijn vader en Jerry, de tweede monteur. En zo is het gekomen.

Hardeman ‘doet’ alle merken, liefst regulier onderhoud en reparaties, beurten en apk’s. Er komt trouwens niet alleen techniek bij kijken. „Sommige monteurs kijken naar één ding, maar ik zie vaak van alles wat ermee samenhangt.”

Als je met zijn tweeën bent, moet er een klik zijn, zegt Barry. „Met Jerry was die vanzelfsprekend”, maar ziekte dwong hem te stoppen. Even was er nog een leerling, maar die kwam op een dag niet meer. „Het is even je weg zoeken als je alles zelf moet doen.”

‘Dit is een dorpsgarage in de stad”, zei een klant. Het was een compliment. Zulke garages zijn er steeds minder. Grote dealers drukken de kleintjes uit de markt – het Albert Heijn-effect. Sommige klussen worden te moeilijk, tenzij je je laat bijscholen en investeert in nieuwe technologie en dure software-abonnementen. Vaak staat er geen opvolger klaar.

Barry kent de nummerborden van zijn klanten uit zijn hoofd. Voor nieuwe klanten heeft hij even geen plaats, het loopt hem nu al vaak over de schoenen. „Er zullen er best een paar zijn die denken: het duurt me te lang en ik ga wat anders zoeken. Maar dat is dan maar zo. Ik doe mijn best om iedereen tevreden te houden, de kring bij elkaar te houden.”

Hij laat nog even de kelder zien, met de resten van een dubbele vloer waardoor de ingang een kast leek. De onderduikers hebben de oorlog allemaal overleefd. Er liggen oude richtingaanwijzers, die in een deurstijl zaten en naar buiten klappen. En grilles van T-Fordjes. En eentje van een sjieke V-8 waar niets meer aan te poetsen valt. „Veel geschiedenis hier”, zegt Barry.

Nog tien jaar, dan houdt hij ermee op. En nee, er komt geen opvolger. „Het pand is van mij, van de kelder tot de zolder en dan heb ik wat te verkopen.” En dan? „Dan ga ik drie, vier dagen in de week werk doen waar ik niet te veel bij na hoef te denken.”

Hans Steketee doet elke maandag ergens vanuit Nederland verslag.