Column | Een democratie kan vergeven, ook Marjolein Faber

De hoofdpersoon van het boek Waiting for the Barbarians van de Zuid-Afrikaanse schrijver J.M. Coetzee is een magistraat die al jaren een grenspost van een niet met name genoemd Rijk bestiert. In dit dorpje gebeurt zelden wat. Iedereen kent iedereen. De onderdanen van het Rijk en de barbaren aan de andere kant van de grens, die enorm poreus is, hebben de regels zo geplooid dat iedereen zijn gang kan gaan zonder anderen te hinderen. Ook de magistraat is enigszins corrupt. Bij conflicten heeft hier niemand baat.

Op een dag krijgt de magistraat bezoek van een delegatie uit de hoofdstad onder leiding van kolonel Joll, van de geheime dienst. Joll denkt dat de barbaren heimelijk een aanval op het Rijk voorbereiden. Hij arresteert massa’s barbaren, vernedert ze, martelt ze. De magistraat neemt het voor hen op („Dit zijn vissers, geen opstandelingen!”), maar wordt gepasseerd en honds behandeld. Niemand die hém verdedigt.

Veel inwoners worden net zo hysterisch als de kolonel, de rest houdt wijselijk zijn mond. In dit klimaat lijkt elke barbaar ineens een terrorist. Elke gedraging die ooit normaal was, is verdacht. Uiteindelijk richt het dorp zichzelf te gronde – zonder dat er ook maar één barbaar in de aanval gaat.

Dit boek verscheen in jaren tachtig, maar heeft relevantie voor onze tijd – in Nederland en ook in Europa. Coetzee, die in 2003 de Nobelprijs voor Literatuur won, beschrijft hoe makkelijk en snel een paar zeloten bevolkingsgroepen die lang in pais en vree hebben geleefd, tegen elkaar kunnen opzetten. Alles wat je nodig hebt, zijn wat valse geruchten over een bepaalde groep en de wil en energie om die geruchten een plek te geven in een groter verhaal over soevereiniteit, natie en veiligheid. Vervolgens toeter je ze rond. Als je burgers flink bang maakt, zijn ze bereid om het allemaal te geloven.

Wat Coetzee met dit boek wilde zeggen, is helder. Hij was een fervente tegenstander van apartheid, toen nog in full swing. Maar de sprong naar de huidige tijd is zo gemaakt. Marjolein Faber kan zeggen dat ze het niet meer wil hebben over wat ze vroeger heeft gezegd en gedaan. Maar woorden doen ertoe. Ze kunnen verstrekkende gevolgen hebben. Politici versimpelen vaak dingen als ze op campagne zijn. Ze overdrijven, bekritiseren opponenten. Het kan gebeuren dat je dan steekjes laat vallen of dingen zegt waar je later spijt van krijgt. Maar dat je als senator een tweet de wereld instuurt over een man met een „Noord-Afrikaans uiterlijk” en „kennelijk een hekel aan bier” die een vrouw neersteekt, terwijl het om een blanke man gaat, is van een andere orde.

Later noemde Faber, door de feiten ingehaald, de tweet „onhandig”. Maar ze liet hem toch staan. Dat was geen vergissing, maar een agenda. Een agenda die werd rondgepompt in de media.

In een democratie is zoiets belangrijk. De democratie is het systeem dat ervoor zorgt dat diverse groepen in de samenleving elkaar niet naar de strot vliegen. Groepen hebben verschillende belangen. Daarom is er altijd frictie tussen die groepen. Omdat de maatschappij steeds verandert, wordt de balans tussen hen alsmaar verstoord. We hebben de democratie nodig om steeds een nieuwe balans te vinden.

Dit speelt op alle niveaus: lokaal, provinciaal, landelijk, in Europa. De politiek, journalistiek en andere instituties hebben een rol te spelen in dit systeem. Er is vrijheid van meningsuiting, maar die houdt op waar je anderen beschadigt. Je bent verantwoordelijk voor wat je zegt en doet. Ophitsing, verspreiding van fake news en demonisering van één groep in de samenleving betekenen dat je die verantwoordelijkheid afwijst. Dit zijn vormen van sabotage.

Een democratie kan vergeven. Daarom krijgt Faber nu de gelegenheid om de bladzij om te slaan. Maar waakzaamheid blijft geboden. Om het met Coetzee te zeggen: „Het echte gevaar komt altijd van binnen.”

Caroline de Gruyter schrijft wekelijks over politiek en Europa.