Column | Doorleven

Dit weekend dronk ik thee met een vriendin (76) die onlangs incarneerde in hetzelfde lichaam. Eind 2022 werd er kanker bij haar vastgesteld. Haar vooruitzichten waren belabberd, ze was al afscheid aan het nemen toen een experimentele behandelmethode alsnog aansloeg. Sindsdien noemt ze zichzelf een geest in een lijf. „Fysiek ben ik genezen,” zei ze, „maar mentaal nog niet.”

Ik moest denken aan wat Salman Rushdie schrijft in zijn net verschenen memoires Mes. Een week na de mislukte aanslag op zijn leven – Rushdie bevindt zich dan nog in het ziekenhuis – verzamelen vrienden en medestanders zich op de trappen van de New York Public Library om daar hun solidariteit te tonen. De schrijver is er diep door geraakt en de bijeenkomst zorgt ervoor dat hij zich beter voelt dan na welk medicijn dan ook. Opeens dringt ook tot hem door dat overleven om meer draait dan niet sterven, of het dichten van wonden.

„Het gaat erom het leven te vinden…”, zegt hij tegen zijn vrouw Eliza. „Je kunt niet zomaar zitten herstellen van bijna-dood. Het gaat erom het leven te vinden.”

Met dat laatste bedoelt hij niet alleen iets om voor te leven, maar ook een grondhouding, een hernieuwde welwillendheid ten opzichte van het bestaan. En dat is soms lastig, aangezien de nabijheid van de dood alles wat de moeite waard is, kan ontdoen van haar glans.

Ik las dit stuk voor aan mijn vriendin.

„Ik weet niet of ik het leven alweer heb gevonden”, mompelde ze. „Soms lijkt het alsof samen met de ziekte ook een vorm van openheid is verdwenen.”

Ik streelde Mes. Een aantal jaar geleden werd ik zelf ziek. Ik vind het moeilijk om daarover te schrijven, omdat de betekenis en de impact ervan nog steeds dagelijks veranderen, maar vast staat wel dat ik daarna tijdlang grote moeite had om weer van de dingen te kunnen houden. Mijn gezondheid was zo vluchtig gebleken dat ik me, toen ik weer beter was, het liefst zo min mogelijk hechtte. Dan viel er ook niet veel meer te verliezen. Gelukkig besefte ik na een tijd dat ik door die instelling er al een beetje niet meer was. Als ik zo door zou gaan was ik, letterlijk, op sterven na dood.

„Hm”, zei mijn vriendin toen ik dit vertelde.

„Dus zocht ik maar weer iets om voor te leven”, zei ik.

„Wat voor iets.”

Ik legde mijn hand op haar knie.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.