Column | Derfstuk

Als je het eens over iets anders wilt hebben dan voetbal of crypto moet je onbekenden eens vragen naar de juwelen die ze dragen. Hoe ze eraan komen, wat ze voor hen betekenen. Zo raakte ik gistermiddag in de trein richting mijn ouders in gesprek met een lieve oude dame over haar ring. Aan haar hand prijkte een roodgouden band met een blauwe lagensteen. Ze vertelde dat het eigenlijk een sieraad voor mannen was.

„Mijn vader droeg hem aan zijn pink. Sinds zijn dood heb ik hem elke dag om, zo is hij toch nog een beetje bij me.”

Ze voegde eraan toe:

„Ik gun iedereen een even fijn erfstuk.”

„Dat klinkt als een pleonasme.”

„Wel”, zei ze na er even over te hebben nagedacht, „een erfstuk is natuurlijk niet altijd fijn. Soms erf je alleen maar schulden. Of krijg je met de familie ruzie over de nalatenschap.”

Daar zat wat in. Ik stapte uit en wandelde naar het huis van mijn ouders en vroeg me af hoe je zo’n ongewenste erfenis moest noemen. Een woord als derfstuk kwam op, een geschenk dat neerkomt op verlies.

Thuis wreef mijn moeder over haar schouders. Ze loopt al haar hele leven krom, wat niet zo gek is aangezien ze opgroeide in een huis waarin niet werd gesproken over de oorlog. Daar ga je als kind op een gegeven moment zowel letterlijk als figuurlijk onder gebukt. Uiteindelijk kromde mijn moeders rug zich als een vraagteken. Van het raden naar wat haar werd bespaard, door er niet met haar over te praten.

Ik bood aan om haar rug te masseren en nog voor ik mijn zin had afgemaakt lag ze al op de bank. Ik begon te kneden, probeerde knopen te verzachten, voelde hoe haar lichaam zich verzette tegen ontspanning. Zoals altijd was ze de eerste twee minuten vooral aan het kreunen van opluchting en aan het roepen hoe blij ze was met mij, en daarna kwamen de bevelen.

„Naar links! Nee niet daar, andere links! Iets naar beneden! Nu nog één duim naar rechts! Ja! Ja daar!”

Ze hielp mijn handen om de weg te vinden langs spieren en wervels, haar stem een routeplanner richting pijn. Langzaam gaf ze mee, stroomde er bloed naar stugge weefsels, kregen haar schouderbladen een blos.

Ik wreef door. Zachtjes begon ze te neuriën. Langzaamaan veranderde wat ze van huis had meegekregen van een last, in een lichaam. Van een vraag, in een antwoord.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.