Rechtszaken draaien om de vraag wie er gelijk heeft. Niet moreel of politiek gelijk, maar gelijk binnen de spelregels van wat een rechter kan en mag toetsen. Echter, soms loopt het morele en politieke gevoel niet parallel aan het oordeel van de rechter. Juist omdat het draagvlak voor klimaat zo belangrijk is hoop je dat een oordeel niet leidt tot verdere polarisatie. Ook al worden de overwinningen nu bejubeld, een reflectie over de betekenis van rechterlijke uitspraken is nodig.
Er zijn nu wereldwijd zo’n honderd klimaatzaken aanhangig gemaakt. Sommige nationaal, sommige internationaal. Soms is de overheid de aangeklaagde, dan het bedrijfsleven. In bijna alle gevallen spannen actiegroepen de zaken aan, onder verwijzing naar mensenrechten en het klimaatakkoord van Parijs. Telkens gaat het om dezelfde vraag: doet de overheid of het bedrijf genoeg om de klimaatdoelen te halen en de gevolgen voor toekomstige generaties af te wentelen?
Die vraag stellen is een stuk eenvoudiger dan een begin van een antwoord te geven. In klimaatzaken zitten verschillende problemen ingebakken. Ten eerste, waar begint en eindigt de verantwoordelijkheid? Die is er voor eigen gebruik en productie, maar is de overheid of het bedrijfsleven ook verantwoordelijk voor het ‘energiegedrag’ door consumenten? Hoeveel kan er bijgestuurd worden aan deze scope 3, de CO2-uitstoot verder in de keten? Kan de overheid dat met financiële middelen (fossiel extra belast, alternatieven gesubsidieerd) of met wetgeving (CO2– equivalentquota)? Wat moet fossiele bedrijven extra worden opgelegd, als meer dan 90 procent van de uitstoot in de keten niet onder hun directe controle valt?
Ten tweede, hoeveel is precies ‘genoeg’? De uitstoot van kleine economieën is een fractie van de mondiale uitstoot. Daarop iets verminderen valt waarschijnlijk binnen de statistische foutmarge.
Ten derde, hoe verhoudt de rechter zich tot een democratisch gekozen regering? In het geval van de Zwitserse dames lag er een eerdere democratische uitspraak. Moet de rechter de wetgever de wet voorschrijven?
Ten vierde, bijna altijd sprake is van trade-offs, van afwegingen. Moeten klimaatmaatregelen, dus toekomstige generaties, voorrang hebben boven de noden van de huidige, bijvoorbeeld in zorg en onderwijs? Moet klimaat zwaarder wegen dan ecologie als windmolens het landschap ontsieren en vogels bedreigen?
Tot slot, de olifant in de (rechts)kamer: onzekerheid. Iedere wetenschapper weet dat modellen niet voorspellen en zelden een waterdichte basis voor beleid geven. Kennis evolueert nu eenmaal, beleid rent daar met simplificaties hijgend achteraan. De consensus over de diagnose van klimaatverandering is wijd gedeeld en bevestigd, maar die over de oplossingen niet. CO2 verminderen is uiterst complex als je de hele keten van alternatieven meerekent, immers elektriciteit vraagt ook nog lange tijd fossiele energie en schaarse grondstoffen. In het Akkoord van Parijs zijn intenties geratificeerd, maar niet een pad naar concrete, nieuwe oplossingen.
In klimaatzaken botsen het verlangen naar duidelijkheid van burgers en de morele zekerheid van activisten met de inherente onzekerheid die zit in beleid en modellen. Als actiegroepen zeggen namens het algemeen belang te spreken, zullen ze moeten erkennen dat lang niet iedereen zich vertegenwoordigd voelt, of mogelijk zelfs miskend. Dat kan de rechter naast zich neerleggen, want dat is niet de juridische inzet. Maar rechters moeten wel de vraag stellen of de samenleving voldoende geraadpleegd wordt. Bij de kleinste dijkverhoging mag de bevolking meepraten. Maar bij breed klimaatbeleid kan dat slechts indirect via verkiezingen, waarbij de opties in de programma’s zijn versimpeld en de echte afwegingen, investeringen in innovaties en twijfels op de lange termijn niet worden benoemd. Dat is de werkelijke morele inzet van klimaatzaken.